Page 201 of 361

Rijden en bediening199Door meerdere keren te trekken kunt
u versnellingen overslaan.
De ingeschakelde versnelling
verschijnt op de instrumentengroep.
Tijdelijke handgeschakelde modus in
rijstand D
Handmatig schakelen met de paddles
is ook mogelijk in de automatische
modus D. Na het handmatig schake‐
len schakelt de versnellingsbak na een bepaalde tijd over op de automa‐ tische modus D.
Doe een van de volgende om de
handgeschakelde modus te onder‐
breken en terug te gaan naar D:
● Druk 1 seconde op paddle +.
● Zet de keuzehendel naar links in de handgeschakelde modus en
terug naar de stand D.
Als de auto stilstaat en de motor stati‐
onair draait, blijft de transmissie in de tijdelijke handgeschakelde modus.
Het systeem schakelt over op de
automatisch modus wanneer het
gaspedaal gedurende een bepaalde
tijd wordt ingetrapt en er niet met de
stuurwielpaddles wordt geschakeld.Algemeen
Wordt bij een te lage snelheid een
hogere versnelling geselecteerd of
een lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
opgeschakeld naar een hogere
versnelling zonder de kickdownfunc‐
tie te activeren.
Schakelindicatie
Het symbool R of S met een cijfer
ernaast verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik wordt geadviseerd.
De schakelindicatie verschijnt alleen
in de handgeschakelde modus.
Elektronisch gestuurde
rijprogramma’s
● Bij een ingeschakelde SPORT- modus vindt het schakelen bij
hogere toerentallen plaats
(behalve wanneer cruisecontrol
is ingeschakeld). SPORT-modus
3 208.● Speciale programma's passen bij
klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
● Bij sneeuw of ijs of een ander glad oppervlak, kan de bestuur‐
der handmatig de eerste, tweede of derde versnelling van de elek‐tronische transmissieregeling
kiezen alvorens weg te trekken.
Kickdown
Bij het intrappen van het gaspedaal
voorbij het kickdownpunt accelereert
de auto ook in de handgeschakelde
modus maximaal. De versnellingsbak
schakelt afhankelijk van het motor‐
toerental terug en schakelt bij een hoog motortoerental op.
Oververhittingsbeveiliging
Wanneer de transmissie oververhit
door hoge buitentemperaturen of een sportieve rijstijl, worden het koppel en
de maximale snelheid van de auto
tijdelijk beperkt.
Storing
Bij een storing verschijnt er boordin‐
formatie op het Driver Information
Center. Boordinformatie 3 126.
Page 202 of 361

200Rijden en bedieningAutomatische versnellingsbak met 6
versnellingen: elektronische schakel‐
regeling staat alleen vierde versnel‐
ling toe; automatische versnellings‐
bak met 8 versnellingen: elektroni‐
sche schakelregeling staat alleen
derde versnelling toe. De versnel‐
lingsbak schakelt niet langer automa‐
tisch.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Onderbreking van de voeding
Bij een stroomonderbreking kan de
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 306.
Is de accu niet de oorzaak van de
storing, ontgrendel dan de keuzehen‐ del.
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Maak de hoes van de keuzehen‐ del los van de middenconsole.
Steek een vinger in de leren hoes naast de keuzehendel en trek de
hoes voorzichtig omhoog. Er is
een kabel aan bevestigd. Schuif
de hoes iets naar voren omdat
deze aan de achterzijde vastzit.
Kantel de losse hoes naar links
om te voorkomen dat u de kabel
spant.3. Steek een klein, dun voorwerp (bijv. een pen of een schroeven‐
draaier) in de opening bij de
keuzehendel. Duw het dunne
voorwerp recht omlaag en haal de
keuzehendel uit P. Een volgende
keer dat de stand wordt gekozen, wordt de keuzehendel weer
geblokkeerd. Laat de oorzaak van de stroomonderbreking door een
werkplaats verhelpen.
4. Bevestig de hoes van de keuze‐ hendel weer aan de middencon‐
sole.
Page 203 of 361

Rijden en bediening201Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en dan opde ontgrendelknop op de keuzehen‐
del en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. Er komt een waarschuwing
in het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 110.
Stop/Start-systeem 3 188.
Rijsystemen
All-wheel drive
Het All-Wheel Drive-systeem verbe‐
tert het rijgedrag en de stabiliteit. Het
helpt de auto optimaal bestuurbaar te houden, ongeacht de ondergrond.
Het systeem is altijd actief en kan niet
worden gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos verdeeld
tussen de wielen van de voor- en
achteras tot een koppelsplitsing van
50% en 50%. Afhankelijk van de rijs‐
ituatie, bijv. constant rijden, brengt
een systeem met aandrijving op alle
wielen met het oog op een zuinig
verbruik een minimale hoeveelheid
koppel over. Bovendien wordt de
koppeloverbrenging tussen de
achterwielen verdeeld in functie van
de dynamiek en de oppervlakte van
de auto.
Dit is mogelijk omdat het systeem met aandrijving op alle wielen werkt met
twee koppelingen, één aan elke kant.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.
Page 204 of 361

202Rijden en bedieningWanneer u een service-melding inhet Driver Information Center ziet,
kan de werking van het systeem
beperkt zijn (of in sommige gevallen
geheel zijn uitgeschakeld, d.w.z. er
wordt overgeschakeld op voorwiel‐
aandrijving). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Auto slepen 3 307.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 109.
Actieve noodrem 3 227.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐
dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 110.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Page 205 of 361

Rijden en bediening203Storing9Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Waar‐
schuwingslampje m moet continu
branden.
Elektrische handrem
Aantrekken tijdens stilstand
9 Waarschuwing
Trek minimaal een seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is inge‐
schakeld 3 109. De elektrische
handrem wordt bij voldoende kracht automatisch ingeschakeld.
Controleer de status van de elek‐
trische handrem, voordat u uit de
auto stapt. Waarschuwingslampje
m 3 109.
U kunt de elektrische handrem altijd
activeren, zelfs wanneer de ontste‐
king is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische handrem niet
te vaak met een stilstaande motor,
om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt.
Loszetten
Ontsteking inschakelen. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar m.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: Door het koppe‐
lingspedaal in te trappen en iets te
laten opkomen en het gaspedaal iets in te trappen zet u de elektrische
handrem automatisch los. Dit is niet
mogelijk als u tegelijkertijd aan scha‐
kelaar m trekt.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen zet u de
elektrische handrem automatisch los. Dit is niet mogelijk als u tegelijkertijd
aan schakelaar m trekt.
Page 206 of 361

204Rijden en bedieningDynamisch remmen onder het rijdenWanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische handrem de auto vertra‐
gen, maar niet tot stilstand brengen.
Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Automatisch inschakelen
Als de auto is uitgerust met automa‐
tische versnellingsbak en adaptieve
cruise control actief is, wordt de elek‐
trische handrem automatisch inge‐
schakeld wanneer de auto gedurende meer dan twee minuten door het
systeem wordt gestopt.
Na vertrek wordt de handrem auto‐
matisch uitgeschakeld.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische handrem automatisch
worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door
controlelamp j en een bericht op het
Driver Information Center. Boordin‐
formatie 3 126.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
vijf seconden uitgetrokken. Als
controlelamp m brandt, is de elektri‐
sche handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m langer dan
twee seconden ingedrukt. Als contro‐
lelamp m dooft, is de elektrische
handrem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt onbedoelde bewe‐
gingen voorkomen tijdens het wegrij‐
den op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat nadat u op een helling bent gestopt,
blijft de rem nog gedurende
twee seconden ingeschakeld. De
remmen lossen automatisch zodra de auto begint op te trekken. De helling‐
rem wordt niet geactiveerd in een van de volgende omstandigheden:
● er wordt een versnelling voorruit ingeschakeld op een aflopende
helling.
● er wordt een versnelling achteruit
ingeschakeld op een oplopende
helling.
Page 207 of 361

Rijden en bediening205● de bestuurder heeft de veilig‐heidsgordel losgemaakt.
● het bestuurdersportier staat open.
Verlengde hellingrem
Auto's met een automatische versnel‐
lingsbak zijn tevens uitgerust met de
verlengde hellingrem. Deze functie
houdt de auto staande tot vijf minuten
na het loslaten van het rempedaal.
De elektrische parkeerrem wordt
automatisch ingeschakeld om te
voorkomen dat de auto in beweging
komt wanneer aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
● de verlengde hellingrem wordt na
vijf minuten uitgeschakeld.
● het contact wordt uitgeschakeld. ● het systeem detecteert dat de bestuurder uitstapt.
De hellingrem en de verlengde
hellingrem zijn te selecteren in de
persoonlijke instellingen 3 128.Let op
De hellingrem en de verlengde
hellingrem worden niet geactiveerd
in de neutrale stand. Als u tijdens
een actieve hellingrem de neutrale
stand inschakelt, wordt de helling‐
rem gedeactiveerd en kan de auto in beweging komen.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
Page 208 of 361

206Rijden en bediening9Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op t.
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een
hogere regeldrempelwaarde.
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op t te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
De koppelverdeling is een speciale functie die het koppel over de aange‐
dreven wielen verdeelt voordat ESC
ingrijpt. Bij het nemen van bochten
worden de wielen in de binnenbocht
onafhankelijk afgeremd. Daarnaast
wordt het motorkoppel overgedragen
naar het aangedreven wiel in de
buitenbocht. Hierdoor vermindert de