Page 129 of 316

Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1e
versnelling of in de achteruit staat. Het
is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
Om het systeem in te schakelen op
knop 1 fig. 116 drukken;
druk, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, op
knop SET + (of SET –) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Als het systeem is ingesteld, wordt het
symbool (
) wit weergegeven.Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen. Voer deze handeling alleen
uit als u de snelheid van de auto wilt
opvoeren met een hoge waarde.
Telkens als de knop SET + wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.Snelheid verlagen
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verlaagd
worden tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
Telkens als de knop SET - wordt
ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid
fijnafgestemd.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak (waar aanwezig) moet
in modus D (Drive - automatisch), om
de eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES (Resume) worden
ingedrukt en losgelaten.
Bij versies met handgeschakelde of
automatische versnellingsbak (waar
aanwezig) moet u in de modus
Autostick (sequentieel), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en moet de knop RES
worden ingedrukt en losgelaten.
11607126J0002EM
127
Page 130 of 316

HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.
De Cruise-Control kan ook worden
uitgeschakeld door de parkeerrem in te
schakelen wanneer het remsysteem wordt
gebruikt (door bijv. gebruik van het
ESC-systeem) of door het
koppelingspedaal in te duwen tijdens het
schakelen.
In de volgende gevallen wordt de
opgeslagen snelheid gewist:
door het indrukken van knop 1
fig. 116 of het afzetten van de motor;
als zich een storing in de
elektronische Cruise-Control voordoet.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken van
knop 1 fig. 116
of door de startinrichting
op STOP te zetten.
BELANGRIJK
123)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
124)In geval van slechte werking of storing
van het systeem, contact opnemen met
het Fiat Servicenetwerk.
125)
De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen constante
snelheid kan handhaven. In bepaalde
omstandigheden kan de snelheid overmatig
zijn, hetgeen kan leiden tot verlies van controle
over het voertuig en ongevallen. Gebruik het
systeem niet in druk verkeer of op bochtig,
met ijzel of sneeuw bedekt of glad wegdek.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
(ACC)
(waar aanwezig)
126) 127) 128) 129) 130) 131)
50) 51) 52) 54) 54) 55) 56)
BESCHRIJVING
Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een
hulpmiddel voor de bestuurder waarbij
de functies van een gewone
cruisecontrol worden gecombineerd
met functies om een bepaalde afstand
te houden tot de voorligger.
Het systeem zorgt ervoor dat de auto
met de gewenste snelheid blijft rijden
zonder dat het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt. Daarnaast kan een
bepaalde afstand ten opzichte van de
voorligger worden gehandhaafd (deze
afstand kan door de bestuurder worden
ingesteld).
Adaptieve Cruise-Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor, die zich
achter de voorbumper fig. 117 bevindt,
om vast te stellen of er een andere auto
te dicht bij uw auto in de buurt komt.
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 316

Het systeem zorgt bovendien voor nog
meer rijcomfort via de elektronische
Cruise-Control, die handig is tijdens het
rijden op de snelweg of op wegen met
weinig verkeer.
Het gebruik van het systeem op drukke
wegen buiten de stad of op
stadswegen levert geen voordeel op.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Als de sensor geen voorligger
waarneemt, wordt de ingestelde
snelheid gehandhaafd.
Als de sensor een voorligger
waarneemt, remt het systeem
automatisch om te voorkomen dat de
voorligger dichter dan de ingestelde
afstand wordt genaderd. Wanneer
achter een voertuig wordt gereden, zal
het systeem remmen of accelereren om
de afstand te bewaren zonder de
ingestelde snelheid te overschrijden.Het is raadzaam om het systeem in de
volgende situaties uit te schakelen:
tijdens het rijden in dichte mist, harde
regen, sneeuw, drukke of afwijkende
rijomstandigheden (bijvoorbeeld als er
wegwerkzaamheden zijn op de
snelweg);
op een weg met veel bochten, ijzige,
besneeuwde of gladde wegen of
wegen met steile beklimmingen en
afdalingen;
op een in- of uitvoegstrook of op een
afrit;
bij gebruik van een aanhanger;
als de omstandigheden het niet
toelaten om veilig te rijden met een
constante snelheid.
Het systeem kan op twee manieren
worden gebruikt:
in de modus “Adaptieve Cruise
Control”
om een veilige afstand te
houden tussen voertuigen (een bericht
hierover wordt weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel);
in de modus “elektronische
Cruise-Control”
om het voertuig
met een vooraf gekozen snelheid te
laten rijden.
U kunt de gewenste modus selecteren
via de knop op het stuur (zie verderop
voor instructies).De "elektronische Cruise-Control" past
de snelheid niet aan op voorliggers.
Houd altijd rekening met de
verkeersomstandigheden bij het kiezen
van de snelheid.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Inschakelen
Druk kort op de knop
fig. 118 om
het systeem in te schakelen.
Als het systeem is ingeschakeld en
klaar is voor gebruik, wordt dit met een
bericht aangegeven op het display. Ook
ziet u een grijs symbool voor het
systeem (zoals weergegeven in
fig. 119 ).117P2000076-000-000
118P2000060-000-000
129
Page 132 of 316

BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te laten als het
niet wordt gebruikt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen en
de controle over het voertuig te
verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
Uitschakelen
Als het systeem is ingeschakeld, drukt
u kort op de knop
om het systeem
uit te schakelen. Op het display
verschijnt een bijbehorend bericht.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Het systeem kan alleen worden
ingesteld als de snelheid hoger is dan
30 km/h en lager dan 160 km/h. Als de
gewenste rijsnelheid is bereikt, drukt u
op de knop SET + of SET – en de
ingestelde snelheid verschijnt op het
display.
Als het systeem is ingesteld, wordt het
bijbehorende symbool (fig. 119 ) wit
weergegeven.
Haal vervolgens uw voet van het
gaspedaal.
BELANGRIJK Als u het gaspedaal weer
indrukt, kan de ingestelde snelheid
worden overschreden.
Terwijl het gaspedaal is ingedrukt:
ziet u gedurende een paar seconden
een bericht;
kan het systeem de afstand tussen
uw auto en de voorligger niet regelen. In
dit geval wordt de snelheid uitsluitend
bepaald door de stand van het
gaspedaal.
Het systeem treedt weer in werking
zodra het gaspedaal wordt losgelaten.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal is ingetrapt;
als de auto op de handrem staat;
als de remmen oververhit zijn;
als de pook in R (achteruit), vrij of 1
(1e versnelling ingeschakeld) staat
(versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als de pook in P (parkeren), R
(achteruit) of N (vrijstand) staat (versies
met automatische versnellingsbak of
automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling);
als het koppelingspedaal is ingetrapt;
als de rijsnelheid niet binnen het
instelbare snelheidsbereik ligt;
als het motortoerental een
maximumdrempel overschrijdt (versies
met handgeschakelde versnellingsbak
en versies met automatische
versnellingsbak/automatische
versnellingsbak met dubbele koppeling)
of onder een minimumdrempel valt
(alleen versies met handgeschakelde
versnellingsbak);
als de ESC (of ABS of een ander
systeem voor stabiliteitsregeling) in
werking is of net in werking is geweest;
bij automatisch remmen door het Full
Brake Control-systeem;
als de Speed Limiter actief is;
als de elektronische Cruise-Control
actief is;
bij een storing van het systeem;
als de motor is uitgeschakeld:
als de radarsensor geen vrij zicht
heeft (in dat geval moet de bumper
worden schoongemaakt bij de sensor).
119P2000077-000-000
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 316

Als het systeem is ingesteld, kunnen de
bovenstaande omstandigheden ook tot
gevolg hebben dat het systeem wordt
geannuleerd of uitgeschakeld. De
momenten waarop dit gebeurt,
verschillen per situatie.
BELANGRIJK Als het systeem is
ingesteld, kunt u door het intrappen van
het gaspedaal harder rijden dan de
ingestelde rijsnelheid. Het systeem
wordt dan niet automatisch
uitgeschakeld, maar de werking wordt
wel beperkt. U kunt het systeem dan
ook beter uitschakelen.
SNELHEID WIJZIGEN
Snelheid verhogen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden
verhoogd via de knop SET +.
Druk eenmaal op de knop SET +om
de snelheid met 1 km/h te verhogen.
Met elke volgende druk op de knop
wordt de snelheid met 1 km/h
verhoogd.
Houd de knop SET + ingedruktom
de snelheid in stappen van 10 km/h te
verhogen totdat u de knop loslaat. De
toename van de ingestelde snelheid
wordt op het display weergegeven.Snelheid verlagen
Nadat het systeem is ingesteld, kan de
opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd
door de knop SET – ingedrukt te
houden.
Druk eenmaal op de knop SET –om
de snelheid met 1 km/h te verlagen.
Met elke volgende druk op de knop
wordt de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Houd de knop SET – ingedruktom
de snelheid in stappen van 10 km/h te
verlagen totdat u de knop loslaat. De
afname van de snelheid wordt op het
display weergegeven.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Door het gaspedaal ingedrukt te
houden, kunt u de auto sneller laten
rijden dan de ingestelde snelheid. Druk
in dat geval op de knop SET + (of SET
–) om de huidige snelheid van de auto
op te slaan.
Als u de knop SET – indrukt om de
snelheid te verlagen, wordt automatisch
het remsysteem geactiveerd als de
nieuwe snelheid niet kan worden bereikt
met remmen op de motor alleen.
Het systeem handhaaft de ingestelde
snelheid ook als u een helling of berg
op- of afrijdt. Een lichte schommeling
van de snelheid is dan echter normaal,
zeker bij kleine hoogteverschillen.Bij versies met een handgeschakelde
versnellingsbak kan worden geschakeld
terwijl het systeem actief is om de
versnelling te kiezen die het best past
bij de ingestelde snelheid en het
systeem ingeschakeld te laten.
Het systeem wordt geannuleerd
wanneer u het koppelingspedaal
ingetrapt houdt of de versnellingspook
langer dan een bepaalde tijd in de
vrijstand zet.
De automatische versnellingsbak (of
automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling) kan naar een lagere
versnelling schakelen als een helling
wordt afgereden of geaccelereerd
wordt. Dit is normaal en noodzakelijk
om de ingestelde snelheid te
handhaven.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld
tijdens het rijden als de remmen
oververhit raken.
ACCELERATIE BIJ
INHALEN
Wanneer met een snelheid van meer
dan 50 km/u achter een voertuig wordt
gereden met de adaptieve
Cruise-Control aan, zal bij het
inschakelen van de richtingaanwijzer
extra worden geaccelereerd om sneller
te kunnen inhalen.
131
Page 134 of 316

Bij auto's met stuur links wordt de
inhaalassistent geactiveerd als de
linkerrichtingaanwijzer wordt
ingeschakeld en bij auto's met stuur
rechts als de rechterrichtingaanwijzer
wordt ingeschakeld.
In landen waar rechts wordt gereden,
werkt de inhaalassistent alleen als de
linker rijbaan wordt gebruikt om een
voorligger in te halen (voor landen waar
rechts wordt gereden, geldt de
tegengestelde activeringslogica).
Het systeem herkent automatisch de
gewijzigde richting van het verkeer op
het moment dat het verkeer niet meer
rechts rijdt maar links. In dat geval
wordt de inhaalassistent alleen
ingeschakeld wanneer het
referentievoertuig aan de linkerkant
wordt ingehaald.
De extra acceleratie vindt plaats op het
moment dat de bestuurder richting naar
links aangeeft.
De inhaalassistent werkt dan niet meer
aan de linkerzijde tot die vaststelt dat
de auto weer links rijdt.
BELANGRIJK Voor versies met
automatische versnellingsbak met
dubbele koppeling werkt de
ECO-functie ook op de
acceleratierespons van de adaptieve
Cruise-Control. Als meer responsief
gedrag gewenst is, kan de ECO-functieworden uitgeschakeld of het gaspedaal
worden bediend. In dit laatste geval zal
de normale adaptieve Cruise-Control
worden hervat als het pedaal wordt
losgelaten.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Als de cruisecontrol tijdelijk niet is
gebruikt maar nog wel is ingeschakeld,
kunt u weer gaan rijden met een eerder
ingestelde snelheid door kort op de
knop RES te drukken en even uw voet
van het gaspedaal te halen.
De laatst opgeslagen snelheid wordt
dan hersteld.
Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
BELANGRIJK Gebruik deze functie
alleen als de weg- en
verkeersomstandigheden dit toestaan.
Als u via deze functie een eerder
gebruikte snelheid oproept, moet u er
altijd op bedacht zijn dat het voertuig
ineens harder of zachter kan gaan
rijden. Het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan leiden tot
ernstige ongevallen met fatale afloop.DE AFSTAND TUSSEN
VOERTUIGEN INSTELLEN
De afstand tussen uw voertuig en uw
voorligger kan worden ingesteld op
1 streepje (kort), 2 streepjes
(gemiddeld), 3 streepjes (lang) of
4 streepjes (maximaal) (zie fig. 120 ).
De gehanteerde afstanden zijn relatief
ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd
tussen uw voertuig en de voorligger
blijft constant en varieert tussen
120P2000094-000-000
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 316

1 seconde (voor de korte afstand van
1 streepje) en 2 seconden (voor de
maximale afstand van 4 streepjes).
De ingestelde afstand wordt met een
symbool op het display weergegeven
bij “Driver Assist”.
Bij het eerste gebruik van het systeem
is de afstand ingesteld op 4 streepjes
(het maximum). Nadat de afstand is
aangepast door de bestuurder, wordt
de nieuwe afstand ook opgeslagen
zodra het systeem is uitgeschakeld en
weer is ingeschakeld.
De afstand verkleinen
Druk kort op de knop
om de
ingestelde afstand te verkleinen.
De afstand wordt met elke druk op de
knop één streepje korter.
De ingestelde snelheid wordt
gehandhaafd als er geen voorliggers
zijn. Als de kortst mogelijke afstand is
bereikt, wordt met de volgende druk op
de knop de langste afstand ingesteld.
Als in dezelfde rijbaan een voertuig
wordt waargenomen dat langzamer
rijdt, wordt dit op het display gemeld bij
“Driver Assist”. De snelheid van de auto
wordt dan automatisch aangepast door
het systeem om de ingestelde afstand
te behouden, onafhankelijk van de
ingestelde snelheid.De ingestelde afstand wordt behouden
totdat:
de voorligger versnelt tot een
snelheid die hoger is dan de ingestelde
snelheid;
de voorligger de rijbaan verlaat of niet
meer binnen het bereik is van de sensor
van de adaptieve cruisecontrol;
de afstand wordt aangepast;
de adaptieve cruisecontrol wordt
uitgeschakeld/geannuleerd.
BELANGRIJK Er gelden beperkingen
voor de maximale remwerking die door
het systeem kan worden toegepast. De
bestuurder kan altijd het rempedaal
intrappen als dat nodig mocht zijn.
BELANGRIJK Als het systeem vaststelt
dat de remkracht onvoldoende is om
de ingestelde afstand te handhaven,
wordt de bestuurder via een bericht
gewaarschuwd dat de voorligger te
dicht is genaderd. Er klinkt ook een
geluidssignaal. In dit geval is het
raadzaam om direct het rempedaal in te
trappen om een veilige afstand tot de
voorligger te behouden.
BELANGRIJK De bestuurder moet erop
toezien dat er zich geen voetgangers,
andere voertuigen of voorwerpen in de
directe omgeving van het voertuig
bevinden. Het niet in acht nemen vandeze voorzorgsmaatregelen kan leiden
tot ernstige ongelukken en lichamelijk
letsel.
BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om voldoende afstand te houden op
voorliggers en zich hierbij te houden
aan de geldende verkeersregels.
UITSCHAKELEN
In de volgende gevallen wordt de
functie uitgeschakeld en de ingestelde
snelheid geannuleerd:
de knopvan de adaptieve
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knopvan de elektronische
cruisecontrol wordt ingedrukt;
de knop voor de snelheidsbegrenzer
wordt ingedrukt;
de startinrichting wordt in de stand
STOP geplaatst.
In de volgende gevallen wordt de
functie geannuleerd (de ingestelde
snelheid en afstand worden
opgeslagen):
de knop CANC wordt ingedrukt;
als de voorwaarden uit de paragraaf
“De gewenste snelheid instellen” van
toepassing zijn;
als de rijsnelheid lager is dan de
minimale snelheid waarbij de
cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een
file).
133
Page 136 of 316

Als deze voorwaarden optreden terwijl
het systeem de auto langzamer laat
tijden om afstand te houden met een
voorganger, bestaat de kans dat de
auto indien nodig verder wordt
afgeremd, ook nadat het systeem is
geannuleerd of uitgeschakeld vanwege
het bereiken van de minimale snelheid
voor de cruisecontrol.
WAARSCHUWING
BEPERKTE
SYSTEEMWERKING
Als het speciale bericht op het display
wordt weergegeven, kan er sprake zijn
van een beperking van de werking van
het systeem.
Deze beperking kan veroorzaakt
worden door een fout of belemmering
van de radarsensor.
Wanneer er een belemmering wordt
aangegeven, maak dan de sensorzone
in de bumper, aangegeven in fig. 117,
schoon en controleer of het bericht is
verdwenen.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben
beperkt ophouden, zal het systeem
naar een normale en volledige werking
terugkeren. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
VOORZORGS-
MAATREGELEN TIJDENS
HET RIJDEN
Het systeem werkt mogelijk niet goed
onder bepaalde rijomstandigheden (zie
hieronder). De bestuurder moet het
voertuig daarom altijd onder controle
hebben.
Bij gebruik van een aanhanger
Het wordt afgeraden om het systeem in
te schakelen als er een aanhanger is
aangekoppeld.
Voertuig niet uitgelijnd
De mogelijkheid bestaat dat het
systeem een voertuig over het hoofd
ziet dat op dezelfde rijbaan rijdt maar
dat niet langs dezelfde rijrichting is
uitgelijnd, of een voertuig dat ineens
van rijbaan verandert. In deze
omstandigheden kan niet worden
gegarandeerd dat er voldoende afstand
tot de voorliggers wordt behouden.
Het niet-uitgelijnde voertuig kan
afwisselend de rijrichting betreden of
verlaten, waardoor de auto
onverwachts gaat remmen of
versnellen.
Sturen en bochten
Als het systeem is ingeschakeld terwijl u
bochten fig. 121 instuurt, bestaat de
kans dat de snelheid en acceleratie
worden beperkt om de stabiliteit vanhet voertuig te garanderen, zelfs als er
geen voorliggers in de buurt zijn. Zodra
u de bocht uit bent, wordt de eerder
ingestelde snelheid hersteld.
BELANGRIJK Bij hele nauwe bochten
kunnen de prestaties van het systeem
afnemen. In dat geval is het beter om
het systeem even uit te schakelen.
Het systeem gebruiken in
heuvelachtig terrein
Als u rijdt in heuvelachtig of bergachtig
gebied, is het mogelijk dat voertuigen
op dezelfde rijbaan niet worden
waargenomen. De prestaties van het
systeem kunnen minder zijn afhankelijk
van snelheid, belading,
verkeersomstandigheden en
hellingsgraad.
121P2000043-000-000
134
STARTEN EN RIJDEN