Page 137 of 316

Veranderen van rijbaan
Het is mogelijk dat de aanwezigheid
van een voertuig pas wordt vastgesteld
nadat het voertuig de andere rijbaan
volledig heeft verlaten.
In een dergelijke situatie kan niet
worden gegarandeerd dat er voldoende
afstand wordt gehouden tot het
voertuig dat van rijbaan verandert. Het
is dan ook raadzaam om altijd zeer
goed op te letten, zodat u indien nodig
zelf kunt remmen.
Kleine voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen (zoals
fietsen en motoren fig. 123 ) die aan de
zijkant van de rijbaan rijden of die de
rijbaan vanaf de zijkant betreden,
worden pas waargenomen op het
moment dat ze de rijbaan volledig
hebben betreden.In deze omstandigheden kan niet
worden gegarandeerd dat er voldoende
afstand tot de voorliggers wordt
behouden.
Stilstaande voorwerpen en
voertuigen
Het systeem kan alleen bewegende
voertuigen of voorwerpen waarnemen.
Zo grijpt het systeem bijvoorbeeld niet
in als de voorligger de rijbaan verlaat en
het voertuig daarvoor stilstaat.
Het is daarom zeer belangrijk dat u altijd
heel goed oplet en altijd het rempedaal
kunt intrappen als dat nodig is.
Voorwerpen en voertuigen die zich
in tegengestelde of kruiselingse
richting verplaatsen
Het systeem kan niet de aanwezigheid
vaststellen van voorwerpen of
voertuigen die zich in tegengestelde of
kruiselingse richting verplaatsenfig. 124 en wordt dan ook niet
geactiveerd in die situaties.
MODUS ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
De modus Electronic Cruise Control is
beschikbaar om met een constante
snelheid te rijden, in aanvulling op de
modus Adaptive Cruise Control (ACC).
Als het voertuig is uitgerust met de
functie Adaptieve cruisecontrol (ACC),
werkt de elektronische Cruise-Control
op dezelfde manier als de ACC
(namelijk door het indrukken van de
knop
van de Cruise-Control), met
deze verschillen:
de afstand tussen het voertuig en het
voertuig ervoor wordt niet gehandhaafd;
de functie werkt ook als de sensor
van de radar is bedekt.
122P2000045-000-000
123P2000044-000-000
124P2000046-000-000
135
Page 138 of 316

Als u wilt terugkeren naar de eerder
ingestelde snelheid, gaat u met
ongeveer die snelheid rijden en drukt u
kort op de knop RES.
BELANGRIJK
126)Het is belangrijk dat u altijd zeer goed
blijft opletten tijdens het rijden en altijd het
rempedaal kunt intrappen als dat nodig is.
127)Het systeem is een ondersteuning
voor de bestuurder die altijd zijn volle
aandacht bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
128)De functie wordt niet geactiveerd bij
aanwezigheid van voetgangers, voertuigen
die tegemoetkomen in de tegengestelde
rijrichting of die in kruiselingse richting
bewegen en stilstaande voorwerpen (zoals
een voertuig dat voor een stoplicht staat of
langs de weg staat met pech).
129)De functie kan geen rekening houden
met de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, en
omstandigheden die slecht zicht
veroorzaken (zoals mist).
130)De functie kan geen rekening houden
met de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, en
omstandigheden die slecht zicht
veroorzaken (zoals mist).
131)De functie kan niet de maximale
remkracht uitoefenen: de auto wordt niet
volledig tot stilstand gebracht.
BELANGRIJK
50)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw.
51)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
52)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
53)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Fiat
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
54)Knoei niet met de sensor van de radar
en voer er geen werkzaamheden aan uit.
Neem in geval van een storing van de
sensor contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
55)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.56)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Fiat Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.
136
STARTEN EN RIJDEN
Page 139 of 316

PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
SENSOREN
132)
57) 58) 59)
De parkeersensoren, die zich in de
achterbumper fig. 125 bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter de auto.
De sensoren waarschuwen de
bestuurder over aanwezigheid van
obstakels met een intermitterend
geluidssignaal en, afhankelijk van de
versie, ook met visuele aanwijzingen op
het display van het instrumentenpaneel.Inschakeling
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De geluidssignalen worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto dichterbij komt.
Geluidssignaal
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er zich een obstakel
achter het voertuig bevindt, klinkt er een
geluidssignaal met een frequentie die
varieert op basis van de afstand van het
obstakel ten opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
neem toe naarmate de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
afneemt;
klinkt ononderbroken als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
minder is dan ongeveer 30 cm;
is constant als de afstand tussen het
voertuig en het obstakel onveranderd
blijft. Als deze situatie de sensoren aan
de zijkant betreft, zal het signaal na
ongeveer 3 seconden stoppen om,
bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.
stopt onmiddellijk wanneer de
afstand ten opzichte van het obstakel
toeneemt.Wanneer het systeem het
geluidssignaal laat horen, wordt het
volume van hetUconnect™-systeem
(waar voorzien) automatisch verlaagd.
Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Waarschuwingen op het display
De aanwijzingen met betrekking tot het
Park Assist-systeem worden alleen
weergegeven als de optie
"Geluidssignaal en weergave" in het
menu "Instellingen" van het
Uconnect™ 5"of7" HD-systeem
(waar voorzien) eerder werd
geselecteerd (zie voor meer informatie
de beschrijving in het betreffende
hoofdstuk).
Het systeem geeft de aanwezigheid van
een obstakel aan met de weergave van
een enkele boog in een van de
mogelijke zones, in overeenstemming
met de afstand van het voorwerp en de
plaats ten opzichte van het voertuig.
Een enkele boog die eerst
niet-knipperend en vervolgens
knipperend wordt weergegeven
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt, in combinatie met een
geluidssignaal, eerst snel intermitterend
en vervolgens continu.
125P2000184
137
Page 140 of 316

STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
symbool
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie paragraaf
“Lampjes en berichten” in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken.
De sensoren worden weer ingeschakeld
zodra de elektrische stekker van de
aanhanger wordt verwijderd.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
lak op het oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden.
de correcte werking van het systeem
met trekhaken die niet door Fiat
geproduceerd worden, kan niet worden
gewaarborgd;
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de juiste
werking van de parkeersensoren. Als
een vaste trekhaak is gemonteerd,
kunnen de sensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een afneembare
trekhaak monteert, moet die altijd van
het subframe zijn losgekoppeld
wanneer de aanhanger niet wordt
getrokken om inschakeling van de
sensoren te voorkomen.
BELANGRIJK
132)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
138
STARTEN EN RIJDEN
Page 141 of 316

BELANGRIJK
57)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
58)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd kunnen de
werking van de parkeersensoren in gevaar
brengen
59)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
ACHTERUITRIJ-
CAMERA
(waar aanwezig)
BESCHRIJVING
De achteruitkijkcamera 1
fig. 126 bevindt zich op de achterklep.
133)
60)
Camera inschakelen/uitschakelen
Elke keer dat de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, toont het display
fig. 127 het gebied rondom het
voertuig, zoals gezien door de
achteruitrijcamera.
De afbeeldingen worden op het display
weergegeven samen met een
waarschuwingsbericht.
Als de optie voor vertraagde
uitschakeling van de camera actief is,
wordt na het kiezen van de
achteruitversnelling het beeld van de
achteruitrijcamera na het uitschakelen
van de achteruitversnelling nog
maximaal 10 seconden weergegeven,
tenzij de rijsnelheid hoger is dan
13 km/h of:
- de versnellingspook in de stand P
(Parkeren - versies met automatische
versnellingsbak (waar aanwezig)) of de
126P2000016-000-000
12707186J0002EM
139
Page 142 of 316
vrijstand (versies met handgeschakelde
versnellingsbak) staat;
- de startinrichting in de stand STOP
staat.
Wanneer de versnellingspook niet meer
in de achteruit staat, verschijnt er een
knop om de weergave van de
afbeelding van de camera uit te
schakelen op het display van het
Uconnect™5"of7" HD-systeem. Ook
worden de beelden van de zone achter
het voertuig getoond als de optie voor
vertraagde uitschakeling van de camera
is ingeschakeld op hetUconnect™ 5"
of7" HD-systeem.
Opmerking Het weergegeven beeld
kan er iets vervormd uitzien.
140
STARTEN EN RIJDEN
Page 143 of 316
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET DISPLAY
Als het systeem is ingeschakeld, kunt u via de instellingen van hetUconnect™ 5"of7" HDde hulplijnen op het display
weergeven. Indien geactiveerd, wordt het rooster over de afbeelding geplaatst om de breedte van het voertuig te markeren en
het te verwachten traject in overeenstemming met de stand van het stuurwiel.
Een er overheen geplaatste onderbroken middenlijn geeft het midden van het voertuig aan om parkeermanoeuvres of het
uitlijnen van een sleepoog te vergemakkelijken. De verschillende gekleurde zones geven de afstand aan vanaf de achterkant
van het voertuig.
In de volgende tabel worden de afstanden bij benadering voor elke zone getoond fig. 127:
Zone Afstand vanaf de achterkant van het voertuig
Rood (1) 0-30 cm
Geel (2) 30-100 cm
Groen (3) 1 m of meer
141
Page 144 of 316

BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
BELANGRIJK Onder bepaalde
omstandigheden, zoals bij ijs, sneeuw
of modder op het oppervlak van de
camera, kan de gevoeligheid van de
camera afnemen.
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK
133)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
camera dient als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel gevaarlijke
manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht. Houd altijd een lage
snelheid aan, zodat meteen geremd kan
worden in geval van obstakels.
BELANGRIJK
60)Voor een correcte werking is het van
extreem belang dat de camera altijd
schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of
ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de
camera tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van
droge, ruwe of harde doeken. De camera
moet met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd. In wasstraten met
stoomreinigers of hogedrukreinigers
moeten de camera snel gewassen worden
door de spuitmond op minstens 10 cm van
de sensoren te houden. Breng geen
stickers op de camera aan.
EEN AANHANGER
TREKKEN
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
134) 135)
Voor het trekken van caravans of
aanhangers moet het voertuig voorzien
zijn van een goedgekeurde trekhaak en
een geschikte elektrische installatie.
Een eventuele aftermarket-installatie
moet zijn uitgevoerd door specialisten.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger of caravan wordt
gereduceerd. Ook de remafstand wordt
langer en er is meer tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.
Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van het voertuig in dezelfde mate
afneemt. Om er zeker van te zijn dat het
maximum toelaatbaar getrokken
gewicht (op het kenteken van het
voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
142
STARTEN EN RIJDEN