Page 89 of 316

35)Bij het slepen van een aanhangwagen
(met modules geïnstalleerd na het kopen
van het voertuig), een ander voertuig of
tijdens laadmanoeuvres op of in een
oprijwagen of autotransporter, moet het
systeem worden uitgeschakeld via het
Uconnect™5"or7" HDsysteem.
36)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
37)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Fiat Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
Tot de belangrijkste
veiligheidsvoorzieningen van de auto
behoren de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
airbags voorin, zij-airbags en omlaag
komende airbags (indien aanwezig).
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op de
juiste manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEID-
SGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven
en kan hij zich aanpassen aan het
lichaam van de inzittende. In het geval
van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van het
voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
87
Page 90 of 316

GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit.
Om de gordels vast te maken, de gesp
1 fig. 84 vastpakken en deze in sluiting
2 steken, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Om de gordel los te maken, druk op
knop 3 fig. 84 en begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand,
zodat hij niet draait.
72) 73)
De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
Eenmaal zittend op de stoel, de
achterste veiligheidsgordels vastzetten
zoals getoond in fig. 85.HOOGTE VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL
VAN DE VOORSTOEL
INSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
74) 75)
Er zijn vier verschillende
hoogteverstellingen mogelijk.
Om de hoogte aan de bovenkant in te
stellen, van boven naar onder, moet
knop 1 fig. 86 worden ingedrukt, en
moet de handgreep naar beneden
geschoven worden.
Om de hoogte aan de kant van de ruit
in te stellen, van boven naar onder,
moet de handgreep verschoven worden
(zonder iets in te drukken).
8406056J0004EM
85P103FI84-000-000
8606056J0003EM
88
VEILIGHEID
Page 91 of 316

Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
altijd zodanig af dat hij de persoon die
hem draagt goed past: deze
voorzorgsmaatregel kan het risico op
letsel in geval van een aanrijding
aanzienlijk beperken.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
BELANGRIJK
72)Druk tijdens het rijden nooit op knop 3.
73)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
74)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
75)Controleer na het afstellen van de
hoogte altijd of de grip vergrendeld is in
een van de van te voren ingestelde
standen. Om dit te doen, met knop
1 losgelaten, iets meer druk omlaag
uitoefenen om het
vergrendelingsmechanisme vast te laten
klikken als dit niet in een van de van te
voren ingestelde standen gebeurd is.
SBR-SYSTEEM
(SEAT BELT
REMINDER)
(voor bepaalde versies/markten)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel en symbolen op
het display) en een geluidssignaal (zie
de volgende paragrafen).
OPMERKING Om het geluidssignaal
permanent uit te laten schakelen naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk gaan. Het
geluidssignaal kan op ieder moment via
het menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld (zie paragraaf
"Display" in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).Gedrag waarschuwingslampje
veiligheidsgordel voor
Wanneer de startinrichting op MAR
wordt gezet, gaat het
waarschuwingslampje(fig. 87 voor
versies met multifunctioneel display of
fig. 88 voor versies met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display) een paar seconden branden,
ongeacht de status van de voorste
veiligheidsgordels.
Bij stilstaande auto, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende op
de stoel) niet is vastgemaakt, blijft het
waarschuwingslampje permanent
branden.
8706066J0001EM
89
Page 92 of 316

Zodra de drempel van 8 km/h
gedurende enkele seconden wordt
overschreden terwijl de
veiligheidsgordels aan de bestuurders-
of passagierszijde (met passagier op de
stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 100 seconden knipperen.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen
in werking treedt dan blijft hij actief voor
de gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen,
wordt ingeschakeld, wordt het
geluidssignaal uitgeschakeld en gaat
het waarschuwingslampje
permanent branden.De cyclus van waarschuwingssignalen
wordt hervat zodra de snelheid van
8 km/h weer overschreden wordt.
Werking van de symbolen voor de
veiligheidsgordels achter
De pictogrammen worden
weergegeven op het display
(fig. 89 versies met multifunctioneel
display of fig. 90 versies met
herconfigureerbaar multifunctioneel
display) enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid.
De symbolen geven aan om welke
gordel het gaat en worden minstens
30 seconden weergegeven nadat de
portieren zijn gesloten of nadat de
status van het vastmaken van de
veiligheidsgordels is gewijzigd.
voor versies met multifunctioneel
display
veiligheidsgordel niet vastgemaakt
veiligheidsgordel vastgemaakt
voor versies met herconfigureerbaar
multifunctioneel display
veiligheidsgordel niet vastgemaakt
veiligheidsgordel vastgemaakt.
De symbolen op het display geven het
volgende aan:
A: veiligheidsgordel linksachter;
B: veiligheidsgordel middenachter;
C: veiligheidsgordel rechtsachter.
88P2000037-000-000
89P6J2000140
90
VEILIGHEID
Page 93 of 316

Als een veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een
geluidssignaal (3 "piepjes") en gaat het
bijbehorende symbool op het display
branden.
Bovendien gaan de symbolen weer
30 seconden branden, elke keer als
een van de achterportieren wordt
gesloten.Het symbool verandert van status nadat
de bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
Ongeveer 30 seconden na de laatste
indicatie gaan de symbolen voor de
veiligheidsgordels achter uit, ook als de
gordels niet zijn vastgemaakt.
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het
SBR-systeem alleen aangeven of de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt
of wel vastgemaakt, niet de
aanwezigheid van passagiers.
De waarschuwingslampjes/symbolen
zijn allemaal uit als alle
veiligheidsgordels (voor en achter) zijn
vastgemaakt wanneer de contactsleutel
in de stand MAR staat.
Voor de achterbank gaan de symbolen
enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid branden, ongeacht de status
van de veiligheidsgordels (zelfs als de
gordels allemaal zijn vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/symbolen
gaan branden als de status van
minstens één gordel verandert van
vastgemaakt naar losgemaakt of
andersom.
VOORAANSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op
hun plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners
hebben gewerkt als de veiligheidsgordel
niet meer opgerold wordt.
Dit voertuig is ook uitgerust met een
tweede gordelspanner (in de zone van
de dorpellijst). De in werkingtreding
ervan wordt aangegeven door het
korter worden van de metalen kabel en
het oprollen van de beschermhuls.
Tijdens de werking van de
gordelspanner kan er wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.
Als de gordelspanner door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven enz.)
met water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om hem te laten
vervangen.
90P2000011-000-000
91
Page 94 of 316

BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
KRACHTBEGRENZERS
76)
38)
Voor een nog betere bescherming van
de inzittenden bij een ongeval, zijn de
oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen
voorzien van een krachtbegrenzer die
bij een frontale aanrijding de
piekbelasting op de borst en schouders
beperkt.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
VOOR HET GEBRUIK VAN
DE
VEILIGHEIDSGORDELS
77) 78) 79)
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren
kind wordt het risico op verwondingen
bij een ongeval fors ingeperkt als de
gordel wordt gedragen.
Natuurlijk moeten zwangere vrouwen
wel het onderste deel van de gordel
lager omleggen, zodat de gordel over
het bekken en onder de buikfig. 91 komt. Naar gelang de
zwangerschap verder gevorderd is,
moet de bestuurder zowel de stoel als
het stuurwiel zodanig verstellen dat
volledige controle over het voertuig
mogelijk is (pedalen en stuurwiel
moeten gemakkelijk bereikbaar zijn). De
maximale speling tussen de buik en het
stuurwiel moet aangehouden worden.
Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is. Het bovenste gordelgedeelte moet
over de schouder en schuin over de
borst liggen. Het onderste
gordelgedeelte moet over het bekken
fig. 92 en dus niet over de buik van de
inzittende liggen. Steek nooit
voorwerpen (wasknijpers, klemmen
enz.) tussen de gordel en het lichaam
van de inzittende.Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden
met één veiligheidsgordel voor beiden
fig. 93. Steek geen enkel voorwerp
tussen de gordel en het lichaam van
een inzittende.
91F1B0107C
92F1B0108C
93F1B0109C
92
VEILIGHEID
Page 95 of 316

ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
zorg er altijd voor dat de gordel
goed uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd.
Vervang de gordels ook altijd als de
gordelspanners in werking zijn
getreden;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze
droog blijven;
vervang de gordels als ze sporen
van slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
76)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanners te laten vervangen nadat
ze in werking zijn getreden.77)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
78)Voor maximale bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
79)Als de gordel zwaar is belast,
bijvoorbeeld bij een ongeval, moet deze
volledig worden vervangen, samen met de
verankeringen, de bevestigingsschroeven
van de verankeringen en de gordelspanner;
ook als er namelijk geen zichtbare defecten
zijn, kan de gordel zijn sterkte-
eigenschappen zijn verloren.
BELANGRIJK
38)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan 100
°C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen
de gordelspanners beschadigen of in
werking doen treden. Neem contact op
met een dealer van het Fiat Servicenetwerk
voor eventuele werkzaamheden aan deze
componenten.
KINDERZITJES
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
80) 81) 82) 83)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese
richtlijn 2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder
dan 1,50 meter en tot de leeftijd van
12 jaar moeten beschermd worden
door geschikte kinderzitjes en moeten
op de achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
93
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken.
Page 96 of 316

Kinderen moeten veilig en comfortabel
zitten. Afhankelijk van de
eigenschappen van de gebruikte
kinderzitjes, wordt geadviseerd om
kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de
rijrichting in te monteren (tot het kind
minstens 3–4 jaar oud is), omdat die
stand bij een ongeval de meeste
bescherming biedt.
De keuze van het meest geschikte
kinderzitje is afhankelijk van het gewicht
en de lengte van het kind. Er zijn
verschillende types kinderzitjes, die in
de auto bevestigd kunnen worden met
behulp van de veiligheidsgordels of met
de ISOFIX/i-Size-bevestigingspunten.
Het wordt geadviseerd altijd het voor
het kind meest geschikte kinderzitje te
kiezen; raadpleeg daarom altijd de
Gebruiksaanwijzing die bij het
kinderzitje geleverd is, om er zeker van
te zijn dat dit het juiste type is voor de
kinderen waarvoor het is bedoeld.In Europa vallen de eigenschappen van
kinderzitjes onder de norm ECE-R44,
die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt:
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15 - 25 kg
Groep 3 22 - 36 kg
De ECE-R44 norm werd recent
aangevuld met de ECE R-129 norm,
waarin de eigenschappen van de
nieuwe i-Size kinderzitjes gedefinieerd
zijn (zie de paragraaf "Geschiktheid van
passagiersstoelen voor gebruik van
i-Size kinderzitje" voor nadere
informatie).
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
In het Lineaccessori MOPAR
®assortiment zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen. Deze
kinderzitjes worden aanbevolen,
aangezien ze speciaal voor Fiat
voertuigen ontworpen zijn.
KINDERZITJE MONTEREN
MET DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De Universele kinderzitjes die
gemonteerd worden met de
veiligheidsgordels zijn alleen
goedgekeurd op basis van de ECE
R44 norm en zijn ingedeeld in
verschillende gewichtsgroepen.
84) 85) 86) 87)
BELANGRIJK De afbeeldingen zijn
indicatief en dienen slechts ter illustratie
van de montage. Monteer het
kinderzitje overeenkomstig de
aanwijzingen, die bijgesloten moeten
zijn.
Groep 0 en 0+
Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes
worden vervoerd die tegen de rijrichting
in worden geplaatst, zoals afgebeeld in
fig. 94; hierbij wordt het achterhoofd
gesteund en wordt bij abrupte
vertragingen de nek niet belast.
94
VEILIGHEID