4244-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Omstandigheden waaronder de Rear Crossing Traffic Alert-functie een
auto niet signaleert
De Rear Crossing Traffic Alert-functie is niet ontworpen om de volgende
typen voertuigen en/of objecten te signaleren:
● Kleine motorfietsen, fietsen, voetgangers, enz.
*
●Voertuigen die van direct achter de auto naderen
● Vangrails, muren, bebording, geparkeerde auto's en vergelijkbar e stil-
staande objecten
*
● Voertuigen die van de auto af bewegen
● Voertuigen die naderen vanuit parkeerruimtes naast uw auto
*
●Voertuigen die achteruit inparkeren in de parkeerruimtes naast uw auto*
*
: Afhankelijk van de omstandigheden wordt er mogelijk een auto en/of object
gesignaleerd.
■ Omstandigheden waaronder de Rear Crossing Traffic Alert-functie
mogelijk niet goed werkt
Onder de volgende omstandigheden signaleert de Rear Crossing Tr affic
Alert-functie auto's mogelijk niet correct:
● Wanneer er ijs of modder e.d. op de achterbumper zit
● Onder slechte weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regen val, mist
en sneeuw
● Wanneer er continu meerdere auto's naderen
● Parkeren onder een kleine hoek
● Wanneer een auto met hoge snelheid nadert
● Bij het parkeren op een steile helling, zoals heuvels, een dali ng in de weg,
enz.
● Direct nadat het Blind Spot Monitor-systeem is ingeschakeld
● Direct nadat het hybridesysteem is gestart terwijl de Blind Spo t Monitor is
ingeschakeld
● Bij het rijden met een aanhangwagen
● Voertuigen die niet kunnen worden
waargenomen door de sensoren als
gevolg van obstakels
4384-6. Rijtips
OPMERKING
■Repareren of vervangen van winterbanden (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Laat winterbanden repareren of vervangen door een Toyota-dealer of door
een bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van winterbanden heeft namelijk inv loed op de
werking van de bandenspanningssensoren en -zenders.
■ Sneeuwkettingen monteren (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd zijn, werken de bandenspannin gssen-
soren en -zenders mogelijk niet goed.
4886-1. Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING
■Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de motorruimte komt. Dit kan brand in de elektri-
sche componenten, enz. veroorzaken.
■ Bij het wassen van de voorruit
● Wanneer het bovenste deel van de voorruit waar de regensensor i s
geplaatst met de hand wordt aangeraakt
● Wanneer een natte doek of iets dergelijks in de buurt van de re gensensor
wordt gehouden
● Als iets tegen de voorruit stoot
● Als u het regensensorhuis aanraakt of als iets in aanraking kom t met de
regensensor
■ Voorzorgsmaatregelen met betr ekking tot de uitlaatpijpen
Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de uitlaatpijpen heet worden.
Raak wanneer u de auto wast de uitlaatpijpen niet aan totdat de ze vol-
doende zijn afgekoeld, aangezien het aanraken van een hete uitl aatpijp
brandwonden kan veroorzaken.
■ Voorzorgsmaatregelen met betrekk ing tot het BSM-systeem (Blind
Spot Monitor) (indien aanwezig)
Als de lak van de achterbumper is geschilferd of bekrast, kan e en storing
optreden in het systeem. Neem, als dit gebeurt, contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere na ar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand AUTO staat, kunnen de ruitenwis-
sers in de volgende gevallen onverwacht
in werking treden. Hierdoor kunnen uw
handen bekneld raken en kunt u ernstig
letsel oplopen, en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
OFF
5156-3. Zelf uit te voeren onderhoud
6
Onderhoud en verzorging
Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding.
2WD-uitvoeringen:
Toyota beveelt aan om de banden ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere leve nsduur
van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de banden het bandenspanningsw aar-
schuwingssysteem te initialiseren. (indien aanwezig)
AWD-uitvoeringen:
Toyota beveelt aan om de banden ongeveer elke 5.000 km van plaa ts te
wisselen om een gelijkmatig slijtagepatroon en een langere leve nsduur
van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de banden het bandenspanningsw aar-
schuwingssysteem te initialiseren. (indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een bandenspanningswaarschuwingssys-
teem dat gebruikmaakt van bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te signaleren voordat deze tot probl e-
men leidt.
Als de bandenspanning onder een bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder door middel van een waarschuwingslampje gewaar-
schuwd. ( →Blz. 574)
◆Plaatsen van bandenspanni ngssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen moeten de bandenspan-
ningssensoren en -zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningss ensoren en -zenders geplaatst
worden, moeten de identificatiecodes van deze componenten wor-
Wisselen van banden
Auto's zonder een volwaardig
reservewielAuto's met een volwaardig
reservewiel
Bandenspanningswaarschuwingssysteem (indien aanwezig)
VoorVoor
5166-3. Zelf uit te voeren onderhoud
den geregistreerd in de bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het bandenspanni ngswaarschuwingssysteem wor-
den geïnitialiseerd. Laat de identificatiecodes van de bandensp an-
ningssensoren en -zenders registreren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekw ali-
ficeerde en uitgeruste deskundige. ( →Blz. 517)
◆Initialiseren van het bandens panningswaarschuwingssysteem
Wanneer van bandenmaat wordt gewisseld, moet het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem worden geïnitialiseerd.
Als het bandenspanningswaarschu wingssysteem wordt geïnitiali-
seerd, wordt de actuele bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
■Initialiseren van het bandens panningswaarschuwingssysteem
Parkeer de auto op een veilige plaats en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd wanneer de auto rijdt.
Breng de banden op de voorgeschreven spanning bij koude ban-
den. (→Blz. 653)
Breng de banden op de voorgeschreven spanning voor de banden in
koude toestand. Deze spanning vormt de referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Zet het contact AAN.
Houd de resetknop van het
bandenspanningswaarschu-
wingssysteem ingedrukt tot
het waarschuwingslampje
lage bandenspanning drie
keer langzaam knippert.
1
2
3
4
5176-3. Zelf uit te voeren onderhoud
6
Onderhoud en verzorging
Laat het contact nog enkele minuten AAN staan en zet vervol-
gens het contact UIT.
◆Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en -z enders zijn voorzien van een
unieke identificatiecode. Bij het vervangen van een bandenspan-
ningssensor en -zender is het noo dzakelijk om de identificatiecode
te registreren. Laat de identific atiecodes registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere na ar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Wanneer moeten banden worden vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
●De slijtage-indicatoren zijn te zien op een band.
● De banden beschadigingen vertonen, zoals insnijdingen, scheuren of bar-
sten die zo diep zijn dat het binnenmateriaal zichtbaar wordt e n bulten die
duiden op een interne beschadiging
● Een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/rep arateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundig e als u er
niet zeker van bent.
■ Vervangen van banden en velgen (auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Als de identificatiecode van de bandenspanningssensor en -zende r niet is
geregistreerd, werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem ni et cor-
rect. Na ongeveer 10 minuten rijden gaat het waarschuwingslampje lage ban-
denspanning gedurende 1 minuut knipperen en het blijft daarna b randen om
aan te geven dat er een storing in het systeem aanwezig is.
■ Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten altijd door gekwalifice erd werk-
plaatspersoneel worden gecontroleerd, zelfs als er niet of nauw elijks met de
banden is gereden en de banden niet beschadigd lijken te zijn.
■ Routinecontrole van de bandenspan ning (auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem vervangt de periodieke con-
trole van de bandenspanning niet. Controleer daarom ook zelf re gelmatig de
bandenspanning.
■ Als de profieldiepte van winterbanden minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van de winterbanden verloren.
5
5196-3. Zelf uit te voeren onderhoud
6
Onderhoud en verzorging
■Als de initialisatie van het bandenspanningswaarschuwingssystee m
(indien aanwezig) niet gelukt s
De initialisatie kan worden uitgevoerd in enkele minuten. In de volgende
gevallen worden de instellingen echter niet opgeslagen en zal h et systeem
niet goed werken. Laat, als herhaalde pogingen de bandenspannin g op te
slaan mislukken, de auto nakijken door een erkende Toyota-deale r of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en ui tgeruste des-
kundige.
● Als de resetknop van het bandenspanningswaarschuwingssysteem wo rdt
bediend, gaat het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer
knipperen.
● Nadat er na de initialisatie gedurende een bepaalde tijd gerede n is, gaat het
waarschuwingslampje branden nadat het gedurende 1 minuut heeft geknip-
perd.
■ Registreren van identificatiecodes (auto's met bandenspanningsw aar-
schuwingssysteem)
De identificatiecodes van de bandenspanningssensoren en -zender s van
twee sets banden kunnen worden geregistreerd.
Als de identificatiecodes voor zowel de normale banden als de w interbanden
vooraf zijn geregistreerd, is het niet nodig om de identificati ecodes te registre-
ren wanneer de normale banden worden vervangen door winterbande n.
Neem voor meer informatie over het wijzigen van identificatiecodes contact
op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of ee n andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Waarschuwingen bandenspanningswaarschuwingssysteem (indien aan-
wezig)
De eventuele waarschuwing van het bandenspanningswaarschuwingss ys-
teem is gebaseerd op de omstandigheden waaronder het systeem ge ïnitiali-
seerd is. Daarom laat het systeem mogelijk zelfs een waarschuwi ng zien
wanneer de bandenspanning niet laag genoeg is of wanneer de dru k hoger is
dan de druk die was ingesteld tijdens het initialiseren van het systeem.
5356-3. Zelf uit te voeren onderhoud
6
Onderhoud en verzorging
OPMERKING
■Repareren of vervangen van banden, velgen, bandenspanningssenso -
ren, -zenders en ventieldopjes (a uto's met bandenspanningswaars chu-
wingssysteem)
● Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of ban den-
spanningssensoren en -zenders contact op met een erkende Toyota -dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige omdat de bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet voorzichtig mee wordt omgeg aan.
● Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Als de ven-
tieldopjes niet geplaatst worden, dan kan er water in de bandenspannings-
sensoren terechtkomen en kunnen ze vast gaan zitten.
● Gebruik bij het vervangen van de ventieldopjes geen andere vent ieldopjes
dan voorgeschreven. Anders kunnen de dopjes vast komen te zitte n.
■ Voorkomen van schade aan de band enspanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werke n de ban-
denspanningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer ban-
denreparatievloeistof is gebruikt zo snel mogelijk contact op m et een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere na ar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Vervang bij het repareren of ver-
vangen van de band de bandenspanningssensor en -zender. ( →Blz. 515)
■ Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen met
kuilen.
Dergelijke omstandigheden hebben mogelijk een verlaging van de banden-
spanning tot gevolg, waardoor de verende werking van de banden vermin-
dert. Bovendien kunnen de banden zelf en de velgen en carrosser ie
beschadigd raken bij het rijden over onverharde wegen.
■ Als tijdens het rijden in elke band een te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning te laag is, anders kunne n de ban-
den en/of velgen ernstig beschadigd raken.