
6227-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
●Als  de  bandenreparatievloeistof  op  uw  kleren  komt,  kan  deze  vle kken  ver-
oorzaken.
● Eventueel gemorste bandenreparatievloeistof moet direct van het  wiel of de
carrosserie  worden  verwijderd.  Veeg  het  oppervlak  onmiddellijk  af  met  een
vochtige doek.
● Tijdens de werking van de reparatieset wordt veel lawaai geprod uceerd. Dit
is normaal en duidt niet op een storing.
● Niet gebruiken om de bandenspanning te controleren of op de voo rgeschre-
ven waarde te brengen.
■ Als de band te hard wordt opgepompt
Neem de slang los van het ventiel.
Neem de slang los van het ventiel, verwijder het dopje van de s lang en sluit
dan de slang weer aan.
Zet  de  compressor  aan,  wacht  enkele  seconden  en  zet  de  compressor
weer  uit.  Controleer  of  de  bandenspanningsmeter  de  voorgeschrev en
spanning aangeeft.
Zet  de  compressor  weer  aan  als  de  spanning  onder  de  voorgeschre ven
waarde ligt en vul de band tot de juiste spanning is bereikt.
■ Nadat een band is gerepareer d met de bandenreparatieset
● Vervang de bandenspanningssensor en -zender.
● Zelfs als de bandenspanning op het voorgeschreven niveau ligt,  gaat moge-
lijk het waarschuwingslampje lage bandenspanning branden/knippe ren.
■ Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset
Controleer  regelmatig  de  uiterste  houdbaarheidsdatum  van  de  ban denrepa-
ratievloeistof.
De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles.
Gebruik  de  bandenreparatievloeistof  niet  wanneer  de  uiterste  ho udbaar-
heidsdatum is verstreken. U kunt de reparatie mogelijk niet uit voeren met de
bandenreparatieset. Plaats  het  dopje  op  het  uiteinde  van  de
slang  en  duw  het  uitstekende  gedeelte
van het dopje in het ventiel van de band
om wat lucht te laten ontsnappen.
1
2
3
4 

6247-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
■Rijden om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig te verdelen
● Rijd  langzaam  en  voorzichtig.  Wees  extra  voorzichtig  bij  het  ma ken  van
bochten.
● Als de auto niet rechtuit rijdt of als u merkt dat het stuurwie l naar één kant
trekt, brengt u de auto tot stilstand en controleert u het volgende:
• Toestand van de band. De band kan van de velg zijn afgelopen.
• Bandenspanning.  Als  de  bandenspanning  130  kPa  (1,3  kg/cm
2  of  bar,
19 psi) of lager is, is de band mogelijk ernstig beschadigd.
OPMERKING
■ Een noodreparatie uitvoeren
● Een  band  mag  alleen  met  de  bandenreparatieset  worden  gerepareer d
indien  de  beschadiging  is  veroorzaakt  door  perforatie  van  het  l oopvlak
door een scherp voorwerp, zoals een spijker of een schroef.
Verwijder  de  spijker  of  de  schroef  niet  uit  de  band.  Door  het  verwijderen
van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor  de band
niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden.
● De  reparatieset  is  niet  waterbestendig.  Zorg  dat  de  bandenrepar atieset
niet in aanraking komt met water, bijvoorbeeld bij gebruik tijd ens regen.
● Zet  de  bandenreparatieset  niet  op  een  stoffige  ondergrond,  zoal s  in  het
zand of in de berm. Als de reparatieset stof e.d. opzuigt, kunn en er storin-
gen optreden.
■ Gebruik van de bandenreparatieset
● De reparatieset heeft als voeding 12V-gelijkstroom nodig. Sluit  de repara-
tieset niet aan op andere voedingsbronnen.
● Als er benzinedruppels op de reparatieset terechtkomen, kan de  set defect
raken. Zorg dat de set niet met benzine in aanraking kan komen.
● Berg de reparatieset op in de bagageruimte, buiten bereik van k inderen.
● Demonteer  de  reparatieset  niet  en  breng  geen  wijzigingen  aan.  S tel
onderdelen  als  de  bandenspanningsmeter  niet  bloot  aan  schokken.   Hier-
door kunnen storingen optreden.
■ Voorkomen van schade aan de band enspanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werke n de ban-
denspanningssensor  en  -zender  mogelijk  niet  goed.  Neem  wanneer  ban-
denreparatievloeistof  is  gebruikt  zo  snel  mogelijk  contact  op  m et  een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere na ar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Vervang na het gebruik van ban-
denreparatievloeistof  de  bandenspanningssensor  en  -zender  wanneer  de
band wordt gerepareerd of vervangen. ( →Blz. 515) 

6598-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
8
Voertuigspecificaties
■LDA (Lane Departure Alert met  stuurregeling) (indien aanwezig)
( → Blz. 374)
■PCS (Pre-Crash Safety-systeem) (indien aanwezig) ( →Blz. 358)
■Klok ( →Blz. 124)
■Elektrisch bedienbare achterklep*1 (→ Blz. 191)
FunctieStandaard-
instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
StuurassistentieAanUit—O—
Gevoeligheid waarschuwingStandaardHoog—O—
Waarschuwing voor slingerenAanUit—O—
Gevoeligheid  waarschuwing
voor slingerenStandaardLaag—O—Hoog
123
FunctieStandaard- instellingPersoonlijke voorkeurs- instelling
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)AanUit—O—
Waarschuwingstiming 
(Gemiddeld)
 
(Ver weg)
—O—
 
(Dichtbij)
123
FunctieStandaard- instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Schakelen  tussen  12-uurs-  en
24-uursweergave24H12H—O—
123
FunctieStandaard- instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Touchless-sensor*1, 2AanUit—OO
Openingshoek5
1 - 4
—O—Instelling 
gebruiker
*3
123 

6608-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
*1: Indien aanwezig
*2: Als de trekhaak is geplaatst, werkt de touchless-sensor niet
*3: De  geopende  positie  wordt  ingesteld  met  de  toets  van  de  elektrisch
bedienbare achterklep ( →Blz. 195)
■
RSA (Road Sign Assist ) (indien aanwezig) (→Blz. 383)
*1: Als de snelheidslimiet met aanvullend teken wordt overschreden, werkt de
waarschuwingszoemer niet.
*2: Alleen melding inhaalverbod
Zoemervolume31—O—2
Zoemer*1
Wanneer de 
achterklep in 
werking treedt:  aan
Terwijl de ach- terklep in wer- king is: uit
Alles aan
——O
Alles uit
Wanneer de 
achterklep in 
werking treedt:  uit
Terwijl de ach- terklep in wer- king is: aan
FunctieStandaard-instellingPersoonlijke 
voorkeurs- instelling
123
FunctieStandaard- instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Meldingsmethode  snelheids-
overschrijdingAlleen visueel
Geen melding
—O—Visueel en 
hoorbaar
*1
Meldingsniveau  snelheids-
overschrijding2 km/h 
(1 mph)
5 km/h 
(3 mph)
—O—10 km/h 
(5 mph)
Andere meldingsmethode*2Alleen visueel
Geen melding
—O—Visueel en 
hoorbaar
*1
123 

6638-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
8
Voertuigspecificaties
■Automatische verlichting ( →Blz. 327, 332)
■Toyota Parking Assist-sen sor (indien aanwezig) (→Blz. 404)
■Automatische a irconditioning (→Blz. 444)
FunctieStandaard-
instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Gevoeligheid lichtsensor0-2 - 2O—O
Automatic  High  Beam-sys-
teemAanUit——O
Follow Me Home-systeem 
(Tijd  die  verstrijkt  voordat  de
koplampen  en  achterlichten
automatisch  worden  uitge-
schakeld)
30 seconden
60 seconden
——O90 seconden
120 seconden
123
FunctieStandaard- instellingPersoonlijke 
voorkeurs- instelling
Detectieafstand  van  de  bin-
nenste sensor voorVe r   w e gDichtbijO—O
Detectieafstand  van  de  bin-
nenste sensor achterVe r   w e gDichtbijO—O
Zoemervolume31 - 5O—O
Instellen display 
(wanneer  Toyota  Parking
Assist-sensor in werking is)Alle sensoren 
worden weer- gegeven
Display uitO—O
123
FunctieStandaard-instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Schakelen  tussen  buitenlucht-
modus  en  de  aan  de  schake-
laar  AUTO  gekoppelde  recir-
culatiemodus
AanUitO—O
Werking  automatische  airco-
schakelaarAanUit——O
123 

6648-2. Persoonlijke voorkeursinstellingen
■Verlichting (→Blz. 455)
*: Indien aanwezig
■
Alarm (indien aanwezig) ( →Blz. 108)
FunctieStandaard-
instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Regeling interieurverlichtingAanUit——O
Tijd  die  verstrijkt  voordat  de
interieurverlichting uitgaat15 seconden
Uit
O*—O7,5 seconden
30 seconden
Werking nadat het contact UIT
is gezetAanUit——O
Werking  als  de  portieren  wor-
den ontgrendeldAanUit——O
Werking  wanneer  u  de  auto
nadert  terwijl  u  de  elektroni-
sche sleutel bij u draagt
AanUit——O
Regeling  voetenruimteverlich-
tingAanUit——O
123
FunctieStandaard- instellingPersoonlijke voorkeurs-
instelling
Aanpassen  van  de  gevoelig-
heid  van  de  inbraaksensor
wanneer een ruit is geopend
StandaardLaag——O
Schakelt  het  alarm  uit  wan-
neer  de  portieren  worden  ont-
grendeld met de mechanische
sleutel
UitAan——O
123 

670Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
●De  auto  power  off-functie  wordt  bediend  als  het  contact  gedurende  een
bepaalde  tijd  in  stand  ACC  of  AAN  staat  (het  hybridesysteem  wer kt  niet).
( →Blz. 313)
●Het controlelampje van de veiligheidsgordel knippert
Dragen  de  bestuurder  en  de  voorpassagier  hun  veiligheidsgordel?
(→Blz. 573)
●Het waarschuwingslampje van het remsysteem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd? ( →Blz. 326)
Afhankelijk van de situatie klinken er mogelijk ook andere soor ten waarschu-
wingszoemers. ( →Blz. 571, 578)
●Heeft iemand een portier geopend tijdens het instellen van het  alarm? 
De sensor signaleert dit en laat het alarm klinken. ( →Blz. 108)
Start het hybridesysteem om het alarm te stoppen.
●Wordt de melding weergegeven op het multi-informatiedisplay?
Controleer de melding op het multi-informatiedisplay. ( →Blz. 578)
●Wanneer een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwin gs-
melding wordt weergegeven, raadpleeg dan Blz. 571, 578.
Het contact wordt automatisch UIT gezet
Tijdens het rijden klinkt een waarschuwingszoemer
Er  wordt  een  alarm  geactiveerd  en  de  claxon  klinkt  (indien
aanwezig)
Bij  het  verlaten  van  de  auto  klinkt  een  waarschuwingszoe-
mer
Er  gaat  een  waarschuwingslampje  branden  of  er  wordt  een
waarschuwingsmelding weergegeven 

674Alfabetische index
Bandenspannings-waarschuwingssysteem ....... 515
Functie .................................. 515
Initialisatie ............................. 516
Plaatsen van bandenspannings-sensoren en -zenders ......... 515
Registreren van  identificatiecodes ................ 517
Resetknop bandenspannings- waarschuwingssysteem...... 515
Waarschuwingslampje .......... 574
Batterijpakket (tractiebatterij)
Plaats ...................................... 80
Specificatie............................ 647
Bekerhouders........................... 460
Belangrijke 
voorzorgsmaa tregelen in 
verband met uitlaatgassen ..... 75
Bevestigingssteunen................. 70
Binnenspiegel Binnenspiegel ....................... 275
Buitenspiegels....................... 277
Blind Spot Monitor (BSM) ....... 412
Bluetooth
®*
Boodschappentashaken ......... 463
Bougie....................................... 650
Bovenste gordel......................... 71
Brake Assist ............................. 425
Brandstof .................................. 646 Brandstofmeter ..................... 120
Informatie .............................. 655
Inhoud ................................... 646
Soort ..................................... 646
Tanken .................................. 343
Waarschuwingslampje .......... 573
BSM (Blind Spot Monitor) ....... 412
Blind Spot Monitor-functie ..... 419
Rear Crossing Traffic Alert-functie ................................. 422 Buitenspiegels ......................... 277
Blind Spot Monitor ................ 412
Buitenspiegelverwarming...... 446
Verstellen en inklappen ........ 277
Verwarming........................... 446
CD-speler
*
Claxon....................................... 273
Condensor................................ 506
Consolevak .............................. 459
Contact (contactslot)............... 311
Contact (startknop) ................. 311
Controlelampje  achterpassagiersgordel........ 573
Controlelampje  veiligheidsgordel................... 573
Controlelampjes ...................... 116
Cruise control
Cruise control........................ 400
Dynamic Radar Cruise Control ................................ 388
Waarschuwingsmelding ........ 585
Curtain airbags .......................... 41
C