Bedienen
Indicaties op het display en via de
c ontr
o
lelampjes Afb. 203
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie op het display van de
rijstrookassistent (voorbeeld 1). Afb. 204
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie op het display van de
rijstrookassistent (voorbeeld 2). Statusweergave op het display
Het sy
s
teem is geactiveerd, maar niet
beschikbaar doordat de minimale snel-
heid nog niet is bereikt of het systeem
de strepen op de weg niet herkent
››› afb. 203 A.
Het systeem is geactiveerd en beschik-
baar, en heeft de twee lijnen op de weg
–
– herkend. Op dit moment wordt het tra-
ject niet
gecorrigeerd ››› afb. 203 B.
Het systeem werkt, de gemarkeerde lijn A geeft aan dat het risico bestaat dat
de s tr
eep
van de rijstrook wordt over-
schreden en de stuurinrichting wordt
dan ook gecorrigeerd om binnen het tra-
ject te blijven ››› afb. 204 C.
De twee gemarkeerde lijnen A lichten
op z
odr
a beide lijnen zijn herkend en de
automatische rijstrookgeleiding is geac-
tiveerd om de wagen in het midden van
de rijstrook te houden ››› afb. 204 D.
Controlelampjes
Gaat geel branden: rijstrookassistent
geactiveerd maar niet beschikbaar.
Het systeem kan de rijstrook niet duidelijk registreren.
Raadpleeg pag. 245, rijstrookassistent niet beschikbaar
(het controlelampje brandt geel).
Gaat groen branden
Rijstrookassistent geactiveerd en beschikbaar.
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. –
–
244
Bedienen
zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs, regen of
los
se s
teentjes, noch op overstroomde we-
gen.
● Gebruik het filehulpsysteem niet in het ter-
rein of op een on
verhard wegdek. Het file-
hulpsysteem is enkel bestemd voor gebruik
op verharde wegen.
● Het filehulpsysteem reageert niet bij perso-
nen of dieren, noc
h bij kruisende wagens of
bij een tegemoetkomende wagen op dezelfde
rijstrook.
● Indien het filehulpsysteem de snelheid niet
vol
doende vermindert, rem dan de wagen on-
middellijk met het rempedaal.
● Indien de wagen zich blijft verplaatsen na
de oproep tot
ingreep door de bestuurder,
rem dan de wagen met het rempedaal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel e
en oproep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, neem dan on-
middellijk weer de controle over de wagen
over.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees
klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. De verantwoordelijkheid voor het juist
aanhouden van de rijstrook ligt altijd bij de
bestuurder.
● Wees altijd klaar om zelf te kunnen sturen
(accel
ereren of remmen). Let op
● Als
het filehulpsysteem niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk, gebruik het dan niet en ga naar een gespecialiseerde werk-
pl
aat
s.
● Als het systeem een storing vertoont, laat
het dan n
akijken in een gespecialiseerde
werkplaats. Noodhulpsysteem (Emergency
Ass
i
st)
Beschrijving en werking Het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
s
t
elt
vast of de bestuurder niet actief is en
kan de wagen automatisch binnen zijn rijst-
rook houden of zo nodig volledig tot stilstand
brengen. Op die manier kan het systeem ac-
tief helpen om een ongeval te voorkomen.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
een bijkomende functie van de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) ››› pag. 243 en combineert
de functies daarvan met die van de automati-
sche afstandsregeling (ACC) ››› pag. 233.
Lees daarom aandachtig deze twee hoofd-
stukken en houd rekening met de beperkin-
gen van de systemen en aanwijzingen erover.
Werking van het noodhulpsysteem (Emer-
gency Assist)
Het noodhulpsysteem stelt vast of de be-
stuurder geen enkele activiteit uitvoert en
vraagt hem herhaaldelijk met optische en akoestische waarschuwingen alsook rem-
schokk
en om de controle over de wagen weer
actief over te nemen.
Als de bestuurder nog steeds niets doet,
neemt het systeem automatisch het gaspe-
daal, de rem en stuurinrichting over om de
wagen te remmen en op zijn rijstrook te hou-
den ››› . Wanneer het noodhulpsysteem ac-
tief r
e
gelt, gaan de noodknipperlichten bran-
den ››› pag. 158 en maakt de wagen lichte
zigzagbewegingen binnen de rijstrook om
andere weggebruikers te waarschuwen.
Als de resterende remafstand voldoende is,
vertraagt het systeem zo nodig de wagen tot
volledige stilstand en wordt de elektronische
parkeerrem automatisch ingeschakeld
››› pag. 197.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) in-
en uitschakelen
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
automatisch ingeschakeld wanneer de rijst-
rookassistent (Lane Assist) ingeschakeld is
››› pag. 243.
Technische vereisten om het noodhulpsys-
teem (Emergency Assist) te gebruiken
● De automatische afstandsregeling (ACC)
moet ing
eschakeld zijn ›››
pag. 233.
● De rijstrookassistent (Lane Assist) moet in-
ges
chakeld zijn ››› pag. 243.
248
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
ark
eerhulp (RCTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RCTA) in- en uit
s
chakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld via het menu Assistenten op het scherm van het instru-
mentenpaneel met behulp van de bedie-
ningselementen op het stuur. Indien de wa-
gen is uitgerust met multifunctionele camera,
is toegang ook mogelijk met de toets van de
bestuurdershulpsystemen op de grootlicht-
hendel.
Menu Assistenten openen.
● Dode Hoek
● Exit Assist
Indien het
selectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, gaat de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort branden.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op- nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en w
eer in
schakelen van het contact.
Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
De radarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht.
Rijden met een aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu. Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoek
hulp en uitparkeer-
hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhangwagen wordt gereden.
SEAT rijprogramma's (SEAT Dri-
ve Profi
le)*
Gerelateerde video Afb. 212
Zelfstandig rij-
den Inleiding
De bestuurder heeft dankzij SEAT Drive Profi-
l
e de k
euz
e uit vier profielen of modi, Eco,
Normal , Sport en Individual , waarbij
het gedrag van de diverse functies van de
wagen wordt aangepast voor uiteenlopende
rijervaringen.
In de versie 4Drive zijn daarnaast ook de pro-
fielen Offroad en Snow beschikbaar. »
255
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Individual kan w
or den geconfigureerd
naar wens. De overige profielen beschikken
over een vaste configuratie.
Beschrijving Afhankelijk van de uitrusting van de wagen,
beïnvloedt
SEAT Drive Profile de volgende on-
derdelen:
Motor
Al naar gelang het gekozen profiel, reageert
motor feller of juist rustiger op de verplaat-
sing van het gaspedaal. Bovendien wordt bij
het selecteren van het Eco-profiel automa-
tisch de start-stopfunctie geactiveerd.
Bij wagens met automatische transmissie
worden de momenten waarop wordt gescha-
keld zodanig aangepast dat die bij lagere of
hogere toerentallen komen te liggen. Boven-
dien wordt in de Eco-stand gebruik gemaakt
van de inertie om het brandstofverbruik ver-
der te verlagen.
Bij wagens met schakelbak wijzigen in de
stand Eco de aanbevelingen om te schake-
len die verschijnen in het instrumentenpa-
neel, om de bestuurder ertoe aan te zetten
zuiniger te gaan rijden. Besturing
De s
t
uurbekrachtiging varieert de rijfuncties
en past zich aan het geselecteerde profiel
aan, waardoor een beter gedrag voor elke si-
tuatie mogelijk wordt gemaakt.
Airconditioning
Bij wagens voorzien van Climatronic is het
mogelijk om deze in de eco-stand op een la-
ger verbruik te laten werken.
Automatische afstandsregeling (ACC)
De acceleratiegradiënt van de automatische
afstandsregeling varieert naargelang het ac-
tieve rijprofiel ››› pag. 233.
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
In de rijprofielen Offroad en Snow past de
elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
››› pag. 200 zich aan volgens de kenmerken
van het terrein.
Daarnaast wordt in het Offroad-profiel ook
de bergafdaalcontrole (HDC) ››› pag. 221 ge-
activeerd. Rijprofiel instellen
Afb. 213
Middenconsole: draaiknop (Driving
Experienc e b
utt
on). U kunt op de volgende manieren kiezen tus-
sen de pr
ofiel
en
Eco, Normal , Sport, In-
dividual , Offroad1)
en Snow 1)
:
● draai aan de draaiknop (Driving Experience
button) t
ot het gewenste profiel brandt op
het display van het Easy Connect-systeem en
ook op de draaiknop zelf ››› afb. 213.
● OF: selecteer het gewenste profiel op het
aanraak
scherm van het Easy Connect-sys-
teem, in het menu dat wordt geopend door te
draaien aan de draaiknop (Driving
Experience button).
Binnen elk profiel bestaat de mogelijkheid
om de kenmerken ervan weer te geven, door
te drukken op het touchpad van het display 1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
256
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
van het Easy Connect-systeem Inform
atie
pr ofiel.
In het profiel Individual kunnen de ken-
merken van de wagen worden ingesteld via
het touchpad van het display van het Easy
Connect-systeem Instellingen profiel.
Een pictogram op het display van het Easy
Connect-systeem informeert over het actieve
profiel, wanneer dat verschilt van Normal.
De keuzeknop geeft met een rood led-lampje
het geselecteerde profiel aan.
RijprofielEigenschappen
EcoZorgt ervoor dat de wagen zo min moge-
lijk brandstof verbruikt, passend bij een
zuinige en milieubewuste rijstijl.
NormalVerschaft een uitgebalanceerde rijerva-
ring en is bij uitstek geschikt voor dage-
lijks gebruik.
SportVerschaft de wagen een dynamisch karak-
ter rondom en maakt het mogelijk om
sportiever te rijden.
Indivi- dualMaakt een persoonlijke configuratie mo-
gelijk. De functies die u kunt aanpassen,
variëren per uitrustingsniveau van de wa-
gen.
Offroad a)Past de wagenparameters aan voor het
optimaal rijden op onverharde wegen.
RijprofielEigenschappen
Snowa)
Past het gedrag van de wagen aan voor
het rijden op een glad wegdek, met opti-
malisering van tractie en bestuurbaar-
heid.
a)
Enkel voor 4Drive-modellen. ATTENTIE
Houd bij de keuze van SEAT Drive Profile op
de eers t
e plaats rekening met het verkeer, om
geen ongelukken te veroorzaken. Let op
● Wanneer de w ag
en wordt uitgezet, bewaart
die altijd het rijprofiel dat was geselecteerd
op het moment waarop het contact werd uit-
geschakeld. Wanneer de wagen opnieuw
wordt ingeschakeld, zullen de motor en ver-
snellingsbak echter niet starten in de gese-
lecteerde instelling. Om de motor en versnel-
lingsbak opnieuw in de gewenste stand te
brengen, selecteert u nogmaals het overeen-
komstige rijprofiel op het scherm of drukt u
meermaals op de knop van het Easy Connect-
systeem.
● Wanneer de wagen opnieuw wordt gestart
na ge
bruik van het profiel Offroad of Snow ,
wordt het systeem steeds geactiveerd in pro-
fiel Normal .
● De snelheid en rijstijl moeten te allen tijde
worden aan
gepast aan het zicht op de weg,
de klimatologische omstandigheden en het
verkeer. ●
Bij het rijden met aanh
angwagen wordt ge-
bruik van het Eco-profiel niet aanbevolen. Kickdown
Het kickdown-systeem maakt een maximale
acc
el
eratie mogelijk.
Als u in SEAT Drive Profile* de stand Eco
››› pag. 256 hebt gekozen en plankgas geeft,
wordt het vermogen van de motor automa-
tisch geregeld om maximaal te accelereren. ATTENTIE
Let op dat bij glad wegdek de aangedreven
wiel en k
unnen doorslippen als de kickdown
wordt bediend - slipgevaar! 257
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Weergave op het display Afb. 214
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
voorbeelden van herkende snel-
heidsbeperkingen of inhaalverboden met de
overeenkomstige aanvullende borden. De verkeerstekens herkend door het systeem
w
or
den g
etoond op het scherm van het in-
strumentenpaneel ››› afb. 214 en, naargelang
het ingebouwde navigatiesysteem, ook in het
infotainmentsysteem ›››
pag. 34.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen verkeers-
borden beschik‐
baarHet systeem wordt momenteel
opgestart.
OF: de camera heeft geen bord
van verplichting of verbod her-
kend.
Fout: Detectie
van verkeers-
bordenEr is een storing in het systeem.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Snelheidswaar-
schuwing niet
beschikbaar op
dit moment.De snelheidswaarschuwings-
functie van het systeem van ver-
keerstekenherkenning is defect.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Detectie van
verkeersborden:
Maak de voor-
ruit schoon!De voorruit is vuil nabij de came-
ra.
Reinig de voorruit.
Detectie van
verkeersborden:
Beperkt op dit
momentEr worden geen gegevens over-
gebracht door het navigatiesys-
teem.
Controleer of het navigatiesys-
teem beschikt over actuele kaar-
ten.
OF: de auto bevindt zich in een
streek die niet is opgenomen in
de kaart van het navigatiesys-
teem.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen gegevens
beschikbaarHet systeem van verkeersteken-
herkenning werkt niet in het
land waarin men momenteel
rijdt. ATTENTIE
Als u de berichten die mogelijk verschijnen
neg eer
t, kan de wagen midden in het verkeer
tot stilstand komen en kunnen zich ongeval-
len of ernstig letsel voordoen.
● Negeer nooit de berichten die worden ge-
toond.
● De w
agen tot stilstand brengen zodra dat
veilig k
an. Let op
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Werking
De verkeerstekenherkenning werkt niet in al-
l
e l
anden. Houd r
ekening met dit feit wan-
neer u naar het buitenland reist. »
259
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Indien de v
erk
eersborden gedeeltelijk of
volledig bedekt zijn, bijv. door bomen, snee-
uw, vuil of andere voertuigen.
● Indien de verkeersborden niet voldoen aan
de voor
schriften.
● Indien de verkeersborden beschadigd of
gebog
en zijn.
● In het geval van wisselende informatiepa-
nelen (vari
abele aanwijzing van verkeerste-
kens met led of andere verlichtingssyste-
men).
● Indien kaarten worden gebruikt in het navi-
gatiesy
steem die niet up-to-date zijn.
● Indien stickers van verkeerstekens zijn ge-
kleef
d op voertuigen, bijv. snelheidsbegren-
zingen op vrachtwagens.
Vermoeidsheidsdetectie (aan-
beveling om t
e pauzeren)*
Inleiding De detectie van vermoeidheid informeert de
be
s
t
uurder zodra het rijgedrag tekenen van
vermoeidheid vertonen. ATTENTIE
Het hogere comfort dankzij de detectie van
vermoeidheid m ag g
een aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Neem tijdens lange ritten regelmatig een pauze; zorg dat
die v
o
ldoende lang is.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het inschatten van zijn rij-
vaardigheid.
● Rij nooit als u vermoeid bent.
● Het systeem detecteert vermoeidheid van
de best
uurder niet in alle gevallen. Voor aan-
vullende informatie, zie ››› pag. 262, Beper-
kingen aan de werking.
● In bepaalde gevallen interpreteert het sys-
teem foutief
een bedoeld manoeuvre als een
teken van vermoeidheid van de bestuurder.
● Er wordt geen waarschuwing gegevens in
geva
l van een kortstondige dip!
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gat
en en reageer zoals vereist. Let op
● De det ectie
van vermoeidheid is uitsluitend
ontwikkeld voor gebruik op autosnelwegen
en andere, goed geasfalteerde wegen.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkpl
aats van een officiële dealer gaan voor
reparatie. Werking en bediening
Afb. 215
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: symboo
l voor detectie van ver-
moeidheid. De detectie van vermoeidheid detecteert het
rij
g
edr
ag van de bestuurder aan het begin
van de rit en berekent op basis daarvan de
mate van vermoeidheid. Het systeem verge-
lijkt dit vervolgens continu met het actuele
rijgedrag. Zodra het systeem vermoeidheid
bij de bestuurder ontdekt, geeft dit een
akoestisch signaal en een optische waar-
schuwing middels een symbool in het instru-
mentenpaneel ››› afb. 215 tezamen met een
aanvullend tekstbericht. Het tekstbericht in
het instrumentenpaneel wordt ca. 5 secon-
den weergegeven en verschijnt opnieuw zo-
dra weer vermoeidheid wordt geconstateerd.
Het systeem onthoudt het laatst weergege-
ven bericht.
Het bericht dat verschijnt op het scherm in
het instrumentenpaneel kan worden uitgezet »
261
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
door op de knop te drukken op de rui-
t en
w
isserhendel of de toets aan het multi-
f u
nctie-
stuur ›››
pag. 37.
Via de multifunctie-indicatie ›››
pag. 37
kan worden teruggekeerd naar weergave van
het bericht op het display van het instrumen-
tenpaneel.
Bedrijfscondities
Het rijgedrag wordt uitsluitend berekend bij
snelheden tussen 65 km/u (40 mph) en ca.
200 km/u (125 mph).
Uit- en inschakelen
De detectie van vermoeidheid kan worden
geactiveerd en gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet
oets SETUP
› ›
›
pag. 34. Een mar-
kering geeft aan of de instelling is geacti-
veerd.
Beperkingen aan de werking
De detectie van vermoeidheid kent een aan-
tal beperkingen. In de volgende gevallen is
het mogelijk dat de detectie van vermoeid-
heid beperkt of niet werkt:
● Bij snelheden lager dan 65 km/h (40 mph).
● Bij snelheden hoger dan 200 km/h (125
mph).
● Op bochtige wegen.
● Op wegen met slecht wegdek. ●
Onder slec
hte klimatologische omstandig-
heden.
● Bij een sportieve rijstijl.
● Als de bestuurder in ernstige mate wordt
afgel
eid.
De detectie van vermoeidheid wordt gereset
zodra de wagen langer dan 15 minuten heeft
stilgestaan, het contact wordt uitgeschakeld
of de bestuurder de veiligheidsgordel heeft
ontgrendeld en het portier heeft geopend.
Als gedurende langere tijd langzaam wordt
gereden (trager dan 65 km/u (40 mph)), re-
set het systeem de vermoeidheidsbereke-
ning automatisch. Zodra weer sneller wordt
gereden, wordt de rijstijl opnieuw berekend.
Inparkeersysteem (Park As-
sis
t)*
Gerelateerde video Afb. 216
Intelligente op-
los s
ingen Inleiding tot thema
Het inparkeersysteem is een bijkomende
fu
nctie
van ParkPilot ››› pag. 270 en helpt de
bestuurder om:
● een geschikte plek te vinden om te parke-
ren
● een park
eermodus te selecteren
● recht en schuin achteruit te parkeren in een
ges
chikte plek
● recht vooruit te parkeren in een geschikte
plek
● v
ooruit een rechte parkeerplaats te verlaten
In auto's met
inparkeersysteem en in de fa-
briek ingebouwde radio worden het gebied
vooraan, achteraan en aan de zijkanten, als-
ook de positie van de obstakels ten opzichte
van de auto getoond.
Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem en
het gebruik ervan vereist bijzondere aan-
dacht door de bestuurder ››› .
ATTENTIE
De technologie van het inparkeersysteem
heeft een aant
al beperkingen die eigen zijn
aan het systeem zelf en aan het gebruik van
ultrasoonsensoren. Het gebruik van het in-
parkeersysteem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het 262