Page 89 of 275
Instrumenten en bedieningsorganen87Tik op + en - om de instellingen te
veranderen.
8'' Colour-Info-Display
Druk op SET en selecteer vervolgens
de OPTIES .
Selecteer Tijd-datum instellen .
Kies om de tijd- en datumnotatie te
wijzigen de desbetreffende tabbladen en selecteer vervolgens de gewenste
notaties.
De weergegeven tijd en datum
worden standaard automatisch
aangepast door het systeem.
Doe het volgende om de weergege‐
ven tijd en datum handmatig aan te
passen:
Selecteer het tabblad Tijd.
Zet Synchronisatie met GPS (UTC):
op Micro UIT en selecteer vervolgens
het veld Tijd om de gewenste tijd in te
stellen.
Selecteer het tabblad Datum en
selecteer vervolgens het veld
Datum: om de gewenste datum in te
stellen.
Elektrische aansluitingenAchter de klep van de opbergruimte
onder de klimaatregeling bevindt zich een 12 V-aansluiting. Druk op de klep
om het te openen.
Extra 12 volt-aansluitingen bevinden
zich in de achterconsole
Page 90 of 275

88Instrumenten en bedieningsorganen
en aan de linkerzijde van de bagage‐ruimte.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Er zit wellicht ook een 230 V-aanslui‐
ting in de console achter.
Het maximaal opgenomen vermogen
mag niet meer bedragen dan
150 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 145.USB-laadpoorten
Achter de klep van de opbergruimte
onder de klimaatregeling bevindt zich een USB-poort. Druk op de klep om
het te openen.
De USB-poort heeft ook een gege‐
vensverbinding met het Infotainment‐ systeem. Raadpleeg de handleiding
Infotainment voor meer informatie.
Page 91 of 275

Instrumenten en bedieningsorganen89
Er zit nog een USB-poort in de achter‐
console.
De USB-poorten zijn voorbereid voor
het opladen van apparaten.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon en droog.
Inductief opladen
9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.9 Waarschuwing
Haal vóór het opladen van een
mobiele telefoon alle metalen
objecten van de oplader, aange‐ zien deze voorwerpen zeer heet
zouden kunnen worden.
Voor het opladen van een apparaat
moet het contact ingeschakeld zijn.
Het oplaadgedeelte bevindt zich
onder de armsteun in de middencon‐
sole.
Een mobiele telefoon opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg de mobiele telefoon met het display omhoog op de oplader in
het opbergvak. Zet de mobiele telefoon vast met de elastische
band.
Het led-lampje geeft de oplaadstatus aan: het licht groen op, wanneer de
mobiele telefoon wordt opgeladen.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
telefoons kunnen inductief worden
opgeladen.
Voor het opladen van een mobiele
telefoon is eventueel een slede met
een geïntegreerde spoel (zoals voor
een Samsung 4 en 5) of een aanslui‐ ting (zoals voor sommige iPhone-
modellen) nodig.
Een beschermkap voor de mobiele telefoon kan het inductief opladen in
de weg staan.
Page 92 of 275
90Instrumenten en bedieningsorganenDraai de mobiele telefoon als deze
niet goed oplaadt 180° en leg deze
weer op de oplader.
Aansteker
De aansteker bevindt zich achter de
klep van de opbergruimte onder de
klimaatregeling. Druk op de klep om het te openen.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Page 93 of 275
Instrumenten en bedieningsorganen91
Page 94 of 275
92Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzer
3 96XGordelverklikker 3 96vAirbags en gordelspan‐
ners 3 96VAirbag deactiveren
3 97pLaadsysteem 3 97ZStoringsindicatielamp
3 97HLaat auto spoedig
nakijken 3 94STOPPENSchakel motor uit
3 98JSysteemcontrole 3 98RRem- en koppelingssys‐
teem 3 98oElektrische handrem
3 98uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 99RSchakelen 3 99)Lane Departure
Warning 3 99LLane Keep Assist
3 99bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 99!Voorverwarmen 3 100%Roetfilter 3 100YAdBlue 3 100wSpanningsverliesde‐
tectie 3 100IMotoroliedruk 3 100Y oTe laag brandstofpeil
3 101W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 100DAutostop 3 1018Buitenverlichting 3 1019Dimlicht 3 116CGroot licht 3 101fGrootlichtassistent
3 101>Mistlamp 3 102øMistachterlicht 3 102
3 190mCruisecontrol 3 102ßSnelheidsbegrenzer
3 102ØFrontaanrijdingswaar‐
schuwing 3 177,
Actieve noodrem 3 178,
Voetgangersbescher‐
ming vóór 3 181hPortier open 3 102
Page 95 of 275
Instrumenten en bedieningsorganen93Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Driver Information Center
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
De dagteller telt tot 9.999 km en
begint dan weer bij 0.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller-/
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten 3 103.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
Page 96 of 275

94Instrumenten en bedieningsorganenIn elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het peil in de brandstoftank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelampje o.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoogControlelamp o gaat branden als de
koelvloeistoftemperatuur te hoog is.
Zet de motor onmiddellijk uit.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren. Service-informatie 3 244