Kort en bondig13Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 122.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalwissen
ofAUTO:automatische wisfunctie met regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
de ruitenwissers één slag te laten
maken wanneer de wisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwissers 3 83.
Sleutels, portieren en ruiten31Sluiten
Binnenste handgreep gebruiken.
Duw niet op de tiptoets tijdens het
sluiten, omdat de achterklep dan
weer ontgrendeld kan worden.
Centrale vergrendeling 3 24.
Elektrische achterklep
9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische achterklep. Er
bestaat verwondingsgevaar, met
name voor kinderen.
Houd tijdens de bediening de
bewegende achterklep goed in de gaten. Zorg ervoor dat er tijdens
de bediening niets bekneld raakt
en dat er niemand in het bewe‐
gingsgebied staat.
U kunt de elektrische achterklep als
volgt bedienen:
● Door langer op P op de elek‐
tronische sleutel te drukken.
● Handsfree bediening met behulp van de bewegingssensor onder
de achterbumper.
● Met de tiptoets onder de sierlijst van de achterklep en T in de
geopende achterklep.
Bij auto's met automatische versnel‐ lingsbak kan de achterklep alleen
worden bediend wanneer de auto stil‐
staat en automatische versnellings‐
bak in P.
De richtingaanwijzers knipperen en u hoort een geluidssignaal wanneer de
elektrische achterklep in werking is.
Let op
De bediening van de elektrische
achterklep heeft geen invloed op de centrale vergrendeling. Het is niet
nodig om de auto te ontgrendelen
om de achterklep te openen met de
knop op de elektronische sleutel, de
tiptoets onder de sierlijst van de
achterklep of de handsfree bedie‐
ning. Hiervoor moet de elektroni‐
sche sleutel zich wel buiten de auto bevinden, binnen ongeveer
één meter van de achterklep.
Laat de elektronische sleutel niet
achter in de bagageruimte.
Vergrendel de auto na het sluiten,
indien hij eerder werd ontgrendeld.
Centrale vergrendeling 3 24.
32Sleutels, portieren en ruitenBediening met de elektronische
sleutel
Druk langer op P om de achterklep
te openen of te sluiten.
Handsfree bediening met behulp van
de bewegingssensor onder de
achterbumper
Beweeg om de achterklep te openen
of te sluiten uw voet heen en weer
onder de achterklep, onder het
gedeelte onder de kentekenplaat (zie afbeelding). De sleutel moet zich
binnen een bereik van één meter
bevinden. Bij auto's met parkeerhulp
bevindt dit gebied zich onder de
sensor die zichtbaar is. Houd uw voet
niet langer onder de bumper en
beweeg niet te langzaam. De elektro‐
nische sleutel moet zich buiten de
auto bevinden, binnen ongeveer
één meter van de achterklep.
U kunt deze handenvrije bediening in- of uitschakelen in het menu
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 104.
Persoonlijke instellingen 3 108.9 Gevaar
Raak tijdens de handsfree bedie‐
ning geen voertuigonderdelen
onder de auto aan. Er bestaat dan
gevaar voor verwonding vanwege
hete motoronderdelen.
Automatisch vergrendelen na
handenvrije bediening
34Sleutels, portieren en ruitenU hoort een geluidssignaal en de rich‐
tingaanwijzers knipperen wanneer de nieuwe instelling is opgeslagen. De
verlaagde hoogte kan alleen worden
ingesteld bij een openingshoek van
meer dan 30°.
Wis de verlaagde hoogtestand door de achterklep voor de helft te openen en druk gedurende drie seconden op
T
De achterklep kan alleen geopend
blijven als er een minimale hoogte is
overschreden (minimale openings‐ hoek van 30°). U kunt geen openings‐
hoogte programmeren die een lagere
hoogte oplevert.
Beveiligingsfunctie
Wanneer de elektrische achterklep
tijdens het openen of sluiten een
obstakel raakt, keert de klep automa‐ tisch een stukje om. Bij meerdere
obstakels tijdens één beweging wordt
de functie gedeactiveerd. In dat geval moet u de achterklep met de hand
openen of sluiten.
De elektrische achterklep heeft
beknellingssensoren langs de zijran‐
den. Herkennen deze sensoren eenobstakel tussen de achterklep en de
carrosserie, dan opent de achterklep tot u deze weer activeert of handma‐tig sluit.
De beveiligingsfunctie wordt kenbaar
gemaakt door een geluidssignaal.
Verwijder alle obstakels voordat u
verdergaat met de elektrische bedie‐ ning.
Als de auto in de fabriek is uitgerust
met een trekhaak en er een aanhan‐
ger elektrisch wordt aangesloten, kan
de elektrische achterklep uitsluitend
worden geopend met de tiptoetsscha‐ kelaar of gesloten met T in de
geopende achterklep. Zorg ervoor dat er geen obstakels in het bewegings‐
gebied staan.
Overbelasting
Als de elektrische achterklep
herhaald met korte tussenpozen wordt bediend, wordt de functie enige
tijd uitgeschakeld. Beweeg de achter‐
klep handbediend naar de eindstand
om het systeem te resetten.Elektrisch bediende achterklep
initialiseren
Als u de elektrisch bediende achter‐
klep niet automatisch kunt bedienen
(bijv. na het loskoppelen van de
accu), verschijnt er een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Activeer de elektronica als volgt: 1. Open de achterklep handmatig.
2. Sluit de achterklep handmatig.
3. Contact inschakelen.
Roep de hulp van een werkplaats in
als het probleem niet wordt opgelost.
Algemene tips voor de
achterklepbediening9 Gevaar
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden,
bijv. bij het vervoer van omvang‐
rijke bagage, omdat er dan giftige,
40Sleutels, portieren en ruitenBinnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐
gelbehuizing verstellen.
Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Voorruitstickers Plak geen stickers, zoals bijvoorbeeld
tolvignetten, rond de binnenspiegel
op de voorruit. Anders kunnen de
detectiezone van de sensor en het
zichtveld van de camera in de spie‐ gelbehuizing kleiner worden.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en/of berich‐
ten van deze systemen.
58Stoelen, veiligheidssystemenAirbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het afgaan worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐ merkt.9 Waarschuwing
Het airbagsysteem ontplooit
explosief, laat reparaties alleen
door deskundig personeel verrich‐ ten.
9 Waarschuwing
Bij het aanbouwen van accessoi‐
res die het frame van de auto, het
bumpersysteem, de hoogte, de
voorkant of de zijbeplating veran‐ deren werkt het airbagsysteem
mogelijk niet goed. De werking
van het airbagsysteem kan ook
nadelig worden beïnvloed door het wijzigen van onderdelen van de
voorstoelen, de veiligheidsgor‐
dels, de airbagsensor- en diagno‐
semodule, het stuurwiel, het
instrumentenpaneel, de portier‐
rubbers aan de binnenkant, waar‐
onder de luidsprekers, een van de
airbagmodules, de hemel- of stijl‐
bekleding, de frontsensoren, de
zij-impactsensoren of de airbag‐
bedrading.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de
afdekkingen van de airbags en
bedek ze niet met andere materia‐
len. Laat beschadigde afdekkingen
vervangen door een werkplaats.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐
tueel het stuurwiel, het instrumen‐
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐ tingen, handgrepen en de stoelen
worden vervangen.
Geen aanpassingen in het airbag‐
systeem aanbrengen, anders
vervalt de typegoedkeuring van de
auto.
Controlelampje v voor airbagsyste‐
men 3 96.
Kinderveiligheidssystemen op de
passagiersstoel met
airbagsystemen
Waarschuwing conform ECE R94.02 :
80Opbergen●Zet losse voorwerpen in de baga‐
geruimte vast om glijden tegen te
gaan.
● Bij het vervoeren van voorwer‐ pen in de bagageruimte mogen
de rugleuningen van de achter‐
bank niet schuin naar voren
geklapt zijn.
● Laag de bagage niet boven de rugleuningen uitsteken.
● Leg niets op de hoedenplank of op het instrumentenpaneel en
dek de sensor boven op het
instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemme‐ ren. Leg geen losse voorwerpenin het interieur.
● Rijd niet met een geopende achterklep.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje 3 248) en
het EU-leeggewicht van de auto.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
De toegestane daklast is 85 kg. De dakbelasting is de som van
het gewicht van het dakdrager‐
systeem en de lading.
Instrumenten en bedieningsorganen81Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................82
Stuurwielverstelling ...................82
Stuurbedieningsknoppen ...........82
Verwarmd stuurwiel ...................82
Claxon ....................................... 83
Wis-/wasinstallatie voorruit ........83
Wis-/wasinstallatie achterruit .....85
Buitentemperatuur .....................85
Klok ........................................... 86
Elektrische aansluitingen ...........87
Inductief opladen .......................89
Aansteker .................................. 90
Asbakken ................................... 90
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................90
Instrumentengroep ....................90
Snelheidsmeter ......................... 93
Kilometerteller ........................... 93
Dagteller .................................... 93
Toerenteller ............................... 93
Brandstofmeter .......................... 94
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 94
Service-display .......................... 94Controlelampen......................... 95
Richtingaanwijzer ......................96
Gordelverklikker ........................96
Airbag en gordelspanners .........96
Airbag-deactivering ...................97
Laadsysteem ............................. 97
Storingsindicatielamp ................97
Schakel motor uit .......................98
Systeemcontrole ........................98
Rem- en koppelingssysteem .....98
Elektrische handrem ..................98
Elektrische handrem defect .......98
Antiblokkeersysteem (ABS) .......99
Schakelen .................................. 99
Lane Departure Warning ...........99
Lane keep assist .......................99
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ....99
Koelvloeistoftemperatuur .........100
Voorverwarming ......................100
Roetfilter .................................. 100
AdBlue ..................................... 100
Drukverliesdetectiesysteem ....100
Motoroliedruk ........................... 100
Te laag brandstofpeil ...............101
Autostop .................................. 101
Rijverlichting ............................ 101
Grootlicht ................................. 101
Grootlichtassistentie ................101
LED-koplampen .......................102Mistlamp.................................. 102
Mistachterlicht ......................... 102
Regensensor ........................... 102
Cruise control .......................... 102
Adaptieve cruise control ..........102
Voorligger gedetecteerd ..........102
Snelheidsbegrenzer ................102
Portier open ............................. 102
Informatiedisplays ......................103
Driver Information Center ........103
Info-Display ............................. 104
Boordinformatie ......................... 106
Geluidssignalen .......................107
Batterijspanning .......................107
Persoonlijke instellingen ............108
Telematicaservice ......................112
OnStar ..................................... 112