Page 97 of 275

Instrumenten en bedieningsorganen95
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
zeven seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijn er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft het symbool F constant
branden.
Als de geplande service binnen
minder dan 1000 km moet worden
verricht, gaat F eerst knipperen en
vervolgens continu branden. De
resterende afstand of tijd blijven
meerdere seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. F knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● houd toets F of CHECK inge‐
drukt.
● schakel het contact in: de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los wanneer er "=0" op het display staat. Het symboolF verdwijnt
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op F of CHECK . De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 244.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
Page 98 of 275

96Instrumenten en bedieningsorganeninschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 90.
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 219.
Richtingaanwijzers 3 122.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de betreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het opstarten knipperen X op
de instrumentengroep en het symbool voor de betreffende
stoel gedurende een bepaalde
tijd en klinkt er een geluidssig‐
naal. Na een stukje rijden brandt
X continu totdat de veiligheids‐
gordel van de betreffende stoel is
omgedaan of een passagier de
veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp ca. vier
seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na vier seconden of licht
deze tijdens het rijden op, dan is er
een storing in het airbagsysteem.
Roep de hulp in van een werkplaats.
De airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.
Page 99 of 275

Instrumenten en bedieningsorganen97Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 54, 3 58.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
* OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 63.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Page 100 of 275

98Instrumenten en bedieningsorganenSchakel motor uit
Y brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood Er is een ernstige motorstoring gede‐tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 157.
Knippert De elektrische handrem wordt niet
automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt Automatische bediening is geacti‐veerd of werkt niet. Activeer de auto‐matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 157.
Elektrische handrem defect
E brandt geel.
Brandt Storing aan de elektrische handrem.
3 157.
Page 101 of 275

Instrumenten en bedieningsorganen999Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 157.
Schakelen R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Brandt geel
Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.Knippert geel
Het systeem herkent dat de auto de
rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 198
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 160.
Selectieve ride control 3 161.
Page 102 of 275

100Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur
o brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 215.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld. Start de motor wanneer het
controlelampje dooft.
Roetfilter
% of H brandt geel.
Het roetfilter moet geregenereerd
worden.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Roetfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/u.
Brandt continu Aanduiding voor een gering additie‐fpeil. Roep de hulp in van een werk‐
plaats.
Roetfilter 3 148.
AdBlue Y knippert of brandt geel.
Brandt geel De resterende actieradius ligt tussen
600 en 2400 km.
Laat de AdBlue® zo spoedig mogelijk
bijvullen in een erkende werkplaats.
De AdBlue®-tank heeft een totale
inhoud van 10 liter.Knippert geel
De resterende actieradius ligt tussen
0 en 600 km.
Laat de AdBlue® zo spoedig mogelijk
bijvullen in een erkende werkplaats
om autopech te voorkomen. De
AdBlue®-tank heeft een totale inhoud van 10 liter.
Drukverliesdetectiesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt Bandenspanningsverlies bij een ofmeer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.
Knippert
Storing in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 228.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Page 103 of 275

Instrumenten en bedieningsorganen101Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 214.
Te laag brandstofpeil o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 204.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 218.
Autostop
D brandt of knippert groen.
Brandt groen
De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 145.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 116.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is,
tijdens een lichtsignaal 3 117 of
wanneer het grootlicht aan is met grootlichtassistentie 3 117.
Grootlichtassistentie
f brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐ veerd 3 119.
Page 104 of 275

102Instrumenten en bedieningsorganenLED-koplampen
H licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Mistlamp> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 123.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 123.
Regensensor
< brandt groen.
Brandt bij inschakeling van de regen‐ sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Blindehoeksysteem B brandt groen.
Het systeem is actief.Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
De cruise control is ingeschakeld. De ingestelde snelheid wordt in het
Driver Information Center aangege‐ ven.
Cruisecontrol 3 164.
Adaptieve cruise control
m brandt wit of groen.
C brandt op het Driver Information
Centre.
m brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
m brandt groen
De adaptieve cruise control is inge‐
schakeld.Wanneer adaptieve cruise control
aan of actief is, verschijnt C met de
ingestelde snelheid op het Driver
Information Center.
Adaptieve cruise control 3 169.
Voorligger gedetecteerd
A brandt groen.
Brandt groen Er is een voertuig in dezelfde rijstrookgedetecteerd.
Adaptieve cruise control 3 169, fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 177.
Snelheidsbegrenzer
ß brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid
wordt aangegeven naast symbool ß.
Snelheidsbegrenzer 3 167.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is
geopend.