Page 217 of 275

Verzorging van de auto215Afhankelijk van de motor worden erverschillende oliepeilstokken
gebruikt.
We adviseren u dezelfde soort olie te
nemen als voor de laatste olieverver‐
sing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Inhouden 3 255.
Dop recht terugplaatsen en vast‐
draaien.
Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –37 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.
Koelvloeistof en antivries 3 245.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof boven het merkteken
MIN staan. Bijvullen als het peil te
laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1 : 1. Gebruik schoon
Page 218 of 275

216Verzorging van de autokraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.
Dop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Sproeiervloeistof
Schoon water bijvullen, vermengd
met een passende hoeveelheid goed‐
gekeurde sproeiervloeistof die anti‐
vries bevat.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met
voldoende antivries biedt
voldoende bescherming bij lage
temperaturen of een plotselinge
daling van de temperatuur.
Sproeiervloeistof 3 245.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐ male dikte heeft, hoort u een piepend
geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk
vervangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
De remvloeistof moet tussen de
merktekens DANGER en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan DANGER is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 245.
Page 219 of 275

Verzorging van de auto217Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen.
Door korte ritten en vaak starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
keld contact aansluiten en loskoppe‐
len.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 126.
Accu vervangen
Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐ roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐
gen door hetzelfde type accu.
Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop/Start-systeem 3 145.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 237.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen: ● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
Page 220 of 275

218Verzorging van de auto● Houd de accu buiten het bereikvan kinderen.
● Zie de gebruikershandleiding voor meer informatie.
● Explosief gas kan in de buurt van
de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
Na het leegrijden van de tank moet het dieselbrandstofsysteem worden ontlucht. Schakel het contact drie‐
maal 15 seconden in. Start de motor
vervolgens maximaal 40 seconden. Herhaal deze procedure na minstens vijf seconden. Slaat de motor niet
aan, dan Roep de hulp in van een
werkplaats.Wisserblad vervangen
Til de ruitenwisserarm op tot hij
omhoog blijft staan, druk op de knop
om het wisserblad los te maken en
verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek aan de ruitenwisserarm vast en druk tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
Wisserblad achterruit
Til de ruitenwisser op. Maak het
wisserblad los zoals getoond in de
illustratie en verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek aan de ruitenwisserarm vast en druk tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
Page 221 of 275
Verzorging van de auto219Gloeilamp vervangen
Contact uitschakelen en desbetref‐
fende schakelaar uitschakelen of
portieren sluiten.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken. Het glas van de gloei‐ lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Vervang de gloeilampen van de
koplampen vanuit de motorruimte.
Lampcontrole Schakel het contact in na het vervan‐ gen van een lamp en bedien en
controleer de lichten.
Halogeenkoplampen
Halogeenkoplampen met aparte
gloeilampen voor dimlicht en groot‐
licht.
Binnenste lamp grootlicht ( 1).
Buitenste lamp dimlicht ( 2).
Grootlicht (1)
1. Verwijder de beschermkap door aan de nok te trekken.
2. Druk de borgklem omlaag en trek de lampfitting naar achteren.
Page 222 of 275
220Verzorging van de auto3. Maak de gloeilamp los van delampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐ torhuis.
5. Breng de kap aan.
Dimlicht (2)
1. Verwijder de beschermkap door eraan te trekken.
2.Druk de borgklem omhoog en trek
de lampfitting naar achteren.
3. Maak de gloeilamp los van de lampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐torhuis.
5. Breng de kap aan.
Richtingaanwijzer vooraan
Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.
Zijmarkeringslichten
Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.
Dagrijlicht
Laat defecte leds door een werk‐ plaats vervangen.
LED-koplampen Koplampen voor groot- en dimlicht,
zijmarkeringslicht, dagrijlicht en rich‐ tingaanwijzers zijn uitgevoerd met
led-lampen en kunnen niet worden
vervangen.
Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.
Page 223 of 275
Verzorging van de auto221Mistlampen
Gloeilampen door een werkplaats
laten vervangen.
Achterlichten De achterlichten, de dagrijverlichting
en het derde remlicht zijn uitgevoerd
als LED's. Laat LED's bij een storing
vervangen door een werkplaats.
Lamphuis in de carrosserie
1. Open de achterklep en klik de toegangsklep aan de betreffende
zijde los.
2. Draai de lampbevestigingsmoer los met behulp van een pijpsleutel
of dop.
Leg om te voorkomen dat de moer
in de spatbordbekleding valt eerst een doek eronder.
3. Schroef de lampbevestigings‐ moer met de hand los en verwijderdeze.
4. Maak de borgklem los en druk de lamp daarbij iets eruit.5. Trek de lichtmodule vanaf debuitenkant voorzichtig los uit de
uitsparing. De kabelgeleider moet
op zijn plaats blijven zitten.
6. Draai de lampfitting linksom en haal deze uit de lampmodule.
Page 224 of 275
222Verzorging van de auto
7. Maak de gloeilamp los van delampfitting en vervang de lamp:
Remlicht ( 1)
Richtingaanwijzer ( 2)
8. Plaats de lampfitting in de lamp‐ module. Breng de lampmodule in
de uitsparing aan en haal de
lampbevestigingsmoer vanuit de
binnenkant aan. Bevestig de kap.
Lamphuis in de achterklep
1. Open de achterklep en verwijder de afdekking.