Page 217 of 263

Verzorging van de auto215Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
10 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uit steken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan bij banden met de maten
195/65 R15 91 en 195/60 R16 89
Compact reservewiel
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Zet de parkeerrem aan, schakel de
eerste versnelling, achteruitversnel‐
ling of P in.
De bandenreparatieset zit de baga‐
geruimte onder de vloerplaat.
1. Verwijder de fles met afdichtmid‐ del en de compressor.
2. Neem de sticker met de snel‐ heidslimiet van de fles met
afdichtmiddel en plak deze in het
zicht van de bestuurder.
Page 218 of 263
216Verzorging van de auto
3. Verwijder de aansluitkabel en deluchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles met
afdichtmiddel.
5. Plaats de fles met afdichtmiddel in
de steun op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles met
afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op hetventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles met afdichtmid‐
del wordt geleegd (ca.
30 seconden). Daarna begint de
druk te dalen.
Page 219 of 263

Verzorging van de auto21712. Al het afdichtmiddel wordt in deband gepompt. De band wordt
vervolgens opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 244.
Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen tien
minuten bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. De auto één
wielomwenteling verplaatsen.
Sluit de bandenreparatieset weer
aan en zet de vulprocedure tien
minuten lang door. Wordt de voor‐ geschreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Laat een teveel aan lucht
ontsnappen via de knop op de
luchtslang.
Laat de compressor niet langer
dan tien minuten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Neem de fles met afdichtmiddel
uit de steun. Schroef de vulslang
vast op de vrije aansluiting van de fles met afdichtmiddel. Zo voor‐
komt u dat er afdichtmiddel uit de
fles stroomt. Berg de bandenre‐
paratieset op in de bagageruimte.
15. Verwijder eventueel vrijgekomen afdichtmiddel met een doek.16. Vervolg de rit onmiddellijk, zodathet afdichtmiddel zich gelijkmatigin de band kan verspreiden. Stop
na ca. 5 km (uiterlijk na tien minu‐
ten) en controleer de banden‐
spanning. Schroef de luchtslang
van de compressor rechtstreeks
op bandventiel. Vul de band zoals
eerder beschreven. Laat een
teveel aan lucht ontsnappen via
de knop op de luchtslang.
Als de bandenspanning niet tot
onder 1,5 bar is gedaald, moet u
de bandespanning instellen op de juiste waarde. Maak anders geengebruik van de auto. Roep de hulp in van een werkplaats. 3 244
Page 220 of 263

218Verzorging van de autoHerhaal de controleprocedure na
nog eens 10 km rijden (maximaal
tien minuten) om na te gaan dat er geen bandenspanningsverlies
meer optreedt
Bij een bandenspanning lager
dan 1,5 bar dient u de auto niet
meer te gebruiken. Roep de hulp
in van een werkplaats.
17. Berg de bandenreparatieset op in
de bagageruimte.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐
ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 215.
Tref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Draai de voorwielen in de recht‐
uitstand.
● Zet de parkeerrem aan, schakel de eerste versnelling, achteruit‐
versnelling of P in.
● Verwijder het reservewiel 3 221.
● Vervang nooit meerdere wielen tegelijk door een reservewiel.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech
en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐ banden.● De krik is onderhoudsvrij.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
● Haal vóór het opkrikken altijd alle
zware voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start een opgekrikte auto niet.
● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
9Waarschuwing
Zorg ervoor dat u altijd de juiste
wielbouten gebruiken bij het
verwisselen van de wielen. Bij
montage van het reservewiel kunt u ook de bouten voor lichtmetalen wielen gebruiken.
Page 221 of 263

Verzorging van de auto219
●Let erop dat het reservewiel vast‐
zit door de conische vlakken van de bouten bij gebruik van de wiel‐
bouten voor lichtmetalen velgen.
In het gegeven geval maken de
ringen geen contact met het
reservewiel.
1. Klik de wielboutendoppen met een schroevendraaier los en
verwijder ze.
Stalen velgen met dop: Verwijder de wieldop.
Lichtmetalen velgen: Klik de wiel‐
boutendoppen met een schroe‐
vendraaier los en verwijder ze.
Breng ter bescherming een
zachte doek aan tussen de
schroevendraaier en de lichtme‐
talen velg.
2. Klap de wielsleutel uit, plaats deze stevig op de wielbouten en
draai elke bout een halve slag los.
De wielen zijn mogelijk beveiligd
met vergrendelbare bouten. Zet
voor het losdraaien van deze
specifieke bouten eerst de adap‐
ter voor de wielborgbouten op de
boutkop voordat u de wielsleutel
erop zet. De adapter zit in de
bagageruimte onder het achterste
vloerplaatsegment.
3. Zorg ervoor dat de krik goed onder het desbetreffende krik‐
steunpunt staat.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Plaats de krik dusdanig onder het
Page 222 of 263

220Verzorging van de autohefpunt dat deze niet kan
losschieten.
Let erop dat de rand van de
carrosserie in de inkeping in de
krik valt.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel
totdat het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielbouten los.
6. Verwissel het wiel. Reservewiel 3 221.
7. Draai de wielbouten vast.
8. Laat de auto neer.
9. Plaats de wielsleutel, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en haal
de wielbouten kruislings aan. Het
aanhaalkoppel is 100 Nm voor
alle wielen.
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat de wielbouten
ook te gebruiken zijn voor het
stalen reservewiel. De conische
vlakken van de wielbouten zorgen er in het gegeven geval voor dat
het reservewiel vastzit.
10. Verdraai de wieldop alvorens deze aan te brengen zo dat de
ventielopening over het bandven‐
tiel valt.
Monteer de wielboutdoppen.11. Berg het vervangen wiel 3 221,
het boordgereedschap 3 210 en
de adapter voor de wielborgbou‐
ten 3 64 op en zet ze vast.
12. Controleer de bandenspanning en het aanhaalkoppel van de wiel‐
bouten van het gemonteerde wiel
zo spoedig mogelijk.
Laat de defecte band zo spoedig
mogelijk vervangen of repareren.
Opnamepunt voor hefbrug
Achterste opnamepunt van hefbrug
aan onderzijde carrosserie.
Page 223 of 263

Verzorging van de auto221
Voorste opnamepunt van hefbrug
aan onderzijde carrosserie.
Reservewiel
Compact reservewiel monteren Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het compacte reservewiel heeft een
stalen velg.
Het compacte reservewiel ligt in de
bagageruimte onder de vloerplaat.
Verwijderen: 1. Open de vloerplaat.
2. Het compacte reservewiel zit vast
met een vleugelmoer. Draai de
vleugelmoer linksom en verwijder
het reservewiel.
Er zit een bak met gereedschap in
de rechter zijwand van de baga‐
geruimte. Boordgereedschap
3 210
3. Als er na het verwisselen van een
wiel geen wiel in de reservewiel‐
bak wordt geplaatst, zet dan de
gereedschapskist vast door de
vleugelmoer rechtsom terug te
draaien en de vloerplaat te slui‐
ten.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de bak en zet het wiel vast met de
vleugelmoer.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐
aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 215.
Een beschadigd volwaardig wiel
in de bagageruimte opbergen
De reservewielbak is niet gemaakt
voor bandenmaten die afwijken van
die van het compacte reservewiel.
Page 224 of 263

222Verzorging van de autoEen beschadigd volwaardig wiel moet
in de bagageruimte worden opgebor‐ gen en met een riem worden
geborgd. Boordgereedschap 3 210.
Zet het wiel als volgt vast:
1. Plaats het wiel met de buitenzijde
omhoog dicht aan één zijde van
de bagageruimte.
2. Plaats de lus van de riem door het
voorste sjoroog aan de desbetref‐
fende zijde.
3. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riemstevig aan het sjoroog bevestigd
is.
4. Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een
beschadigd reservewiel in de
bagageruimte altijd met opge‐
klapte en vastgeklikte achterbank‐ rugleuningen.
Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu van de auto nooit aan vonken of open vuur blootstellen.