Page 169 of 263

Rijden en bediening167De geavanceerde parkeerhulp meet
tijdens het passeren of het parkeer‐
vak groot genoeg is, de functie bere‐
kent het traject en stuurt de auto auto‐
matisch tijdens het inparkeren.
Geavanceerde parkeerhulp biedt
hulp bij de volgende handelingen:
● Inparkeren bij fileparkeren.
● Inparkeren bij haaks parkeren. ● Uitparkeren bij fileparkeren.
U hoeft alleen op te trekken, te
remmen en te schakelen, het sturen
gebeurt automatisch. U kunt het
sturen altijd overnemen door het
stuurwiel beet te pakken.
U moet mogelijk meerdere keren
voor- en achteruitrijden.
Instructies verschijnen op het Info-
Display 3 99.
De geavanceerde parkeerhulp is
alleen te activeren, wanneer u voor‐
uitrijdt.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter.
Het systeem heeft zes ultrasone
parkeersensoren in voor- en achter‐
bumper.
Inparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door op Í te drukken. Kies
Rijfuncties op het aanraakscherm en vervolgens Parkeerhulp . Kies Haaks
inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n 0,5 tot 1,5 meter.
Het systeem detecteert geen vakken
die te klein of veel te groot zijn voor
uw auto.
Page 170 of 263

168Rijden en bediening
Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Rijd langzaam
vooruit. Stop de auto wanneer het
tweede akoestische signaal klinkt,
schakel de achteruitversnelling in,
laat het stuurwiel los en rijd op een
snelheid tot 7 km/u.Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de handeling is
afgerond. Na afloop dooft $ op de
instrumentengroep.
Inparkeren bij haaks parkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier dwarsparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te activeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens Parkeerhulp.
Kies Haaks inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n 0,5 tot 1,5 meter.
Wanneer er meerdere parkeervakken
naast elkaar worden gevonden, wordt de auto naar het laatste vak gestuurd.
Page 171 of 263

Rijden en bediening169
Wanneer er een vrij vak is gevonden,wordt dit op het Colour-Info-Display
aangegeven in combinatie met een akoestisch signaal. Stop de auto,
schakel de achteruitversnelling in en
rijd op een snelheid tot 7 km/u.Rijd voor- en achteruit volgens de
instructies en let daarbij op de waar‐
schuwingen van de parkeerhulp en
de geluidssignalen totdat de hande‐
ling is afgerond. Na afloop dooft $ op
de instrumentengroep.
Het systeem wordt tijdens een
parkeermanoeuvre automatisch
gedeactiveerd, wanneer de achter‐
kant van de auto een obstakel tot op
minder dan 50 cm is genaderd.
Uitparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: bij het verla‐
ten van een naastgelegen parkeervak
activeert u het systeem door
Parkeerhulp te selecteren op de start‐
pagina van het aanraakscherm. Kies vervolgens Uitparkeren bij
fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om uit te
parkeren bij fileparkeren activeert u
het systeem door op Í te drukken.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en vervolgens Parkeerhulp.
Kies Uitparkeren bij fileparkeren .
Kies met de richtingaanwijzerhendel de kant waaraan u wilt uitparkeren.
Schakel de achteruitversnelling of
een versnelling voorruit in, laat het
stuurwiel los en rijd op een snelheid
tot 5 km/u.
Page 172 of 263

170Rijden en bediening
Rijd voor- en achteruit en let daarbij
op de waarschuwingen van de
parkeerhulp totdat de handeling is afgerond. De parkeermanoeuvre isafgerond, wanneer de voorwielen van de auto buiten het parkeervak staan
en $ op de instrumentengroep dooft.
Controleer na deactivering of u de
auto weer onder controle hebt.
Displayweergave
De instructies op het display tonen: ● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeervak is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnel‐ling.
● Het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een akoestisch signaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.
Uitschakelen
De actuele parkeermanoeuvre is te
annuleren met een druk op de knop
waarmee u teruggaat naar het voor‐
gaande scherm van het Colour-Info-Display. Druk om het systeem hele‐
maal te deactiveren op r Uit op de
middenconsole.
Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd:
● bij uitschakeling van het contact
● bij het uitvallen van de motor
● als u niet binnen 5 minuten na selectie van een bepaalde
parkeermanoeuvre aan de
manoeuvre begint
● bij langdurige stilstand van de auto tijdens een manoeuvre
● als de elektronische stabiliteits‐ regeling (ESC) wordt getriggerd
● als de rijsnelheid de aangegeven
limiet overschrijdt
● wanneer de bestuurder de stuur‐
wielbeweging afbreekt
● na 4 manoeuvrecycli
● bij het openen van het bestuur‐ dersportier
● als een van de voorwielen in contact komt met een obstakel
● wanneer het inparkeren is gelukt
Page 173 of 263

Rijden en bediening171Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het systeem zichzelf deactiveert tijdens het inparkeren,
geeft het display dit aan. Ook klinkt er
een akoestisch signaal.
Het systeem wordt automatisch uitge‐ schakeld bij aansluiting van een
aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Neem contact op met de dealer om
het systeem voor langere tijd uit te
schakelen.
Storing
Bij een storing knippert $ enkele
seconden in combinatie met een
akoestisch signaal. Als de storing
optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, dooft $.
Bij een storing in de stuurbekrachti‐
ging knippert c op het instrumenten‐
paneel in combinatie met een bericht.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
Page 174 of 263

172Rijden en bedieningof zelfs een kruising als een parkeer‐plek herkennen. Na het inschakelen
van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: selecteer
Dodehoekbewaking op de startpa‐
gina van het aanraakscherm. Het
systeem is te activeren door W te bekij‐
ken.
8'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Rijfuncties op het aanraak‐
scherm en kies vervolgens
Dodehoekdetectie . Het systeem is te
activeren door on te bekijken.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode hoek detecteert, gaat een rond ledje
op de desbetreffende buitenspiegel
branden.
Het ledje gaat bij detectie van het
voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het ledje met vertraging bran‐
den.
Page 175 of 263

Rijden en bediening173GebruiksvoorwaardenVoor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● Alle voertuigen rijden in dezelfde richting en in aangrenzende rijst‐
roken.
● Uw auto heeft een rijsnelheid tussen 12 en 140 km/u.
● U haalt in met een relatief snel‐ heidsverschil kleiner dan
10 km/u.
● U wordt ingehaald door een ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleinder dan 25 km/u.
● De verkeersstroom is normaal.
● U rijdt op een weggedeelte met geen of weinig bochten.
● Er hangt geen aanhangwagen achter de auto.
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● Als obstakels niet bewegen (zoals bij geparkeerde voertui‐
gen, verkeersdrempels, straat‐
verlichting, verkeersborden...).● Bij voertuigen die in tegenge‐ stelde richting rijden.
● Op slingerende wegen of in scherpe bochten.
● U haalt een zeer lang voertuig (vrachtwagen, bus...) in of wordt
erdoor ingehaald en dit voertuig
wordt niet alleen opgemerkt door de dodehoekdetectie, maar is
tevens zichtbaar in het gebied
voor de auto.
● In zeer druk verkeerd: gedetec‐ teerde voertuigen voor en achter
uw auto worden ten onrechte
geïnterpreteerd als een vracht‐
wagen of een stilstaand obstakel.
● Wanneer u op te hoge snelheid inhaalt.
Uitschakelen
Het systeem is te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen
3 104. Op de instrumentengroep
dooft B. Ook klinkt er een akoestisch
signaal
De stand van het systeem wordt bij
uitschakeling van het contact opge‐
slagen.Het systeem wordt automatisch
gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Storing
Bij een storing knippert B even op het
instrumentenpaneel in combinatie met F en een displaybericht.
Neem contact op met een dealer of
een erkende werkplaats voor een
controle van het systeem.
Panoramazichtsysteem Met dit systeem ziet u de omgevingvan de auto op het Info-Display als
een afbeelding van bijna 180°, als het
ware van boven af.
Het systeem gebruikt: ● camera achter, in de achterklep
● ultrasone parkeersensoren in de achterbumper
Het scherm op het Info-Display is
verdeeld in twee delen: rechts ziet u
het bovenaanzicht van de auto en
Page 176 of 263

174Rijden en bedieninglinks het achteraanzicht. De parkeer‐
sensoren vormen een aanvulling op
het panoramische bovenaanzicht van
de auto.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem wordt
geactiveerd door:
● achteruitversnelling inschakelen● snelheden tot 10 km/u
Werking
Links op het display kunt u de
verschillende weergaven kiezen. U kunt het type weergave tijdens een
manoeuvre altijd wijzigen door het
aanraakveld links onder op het
display aan te raken:
● Zicht naar achteren
● Auto-modus
● Ingezoomde weergave
● 180°-weergave
Bij het kiezen van een bepaalde
weergave wordt het display onmid‐
dellijk bijgewerkt.
Auto-modus is standaard geacti‐
veerd. In deze modus kiest het
systeem op basis van de informatie
van de parkeersensoren de beste
weergave, de standaardweergave of
ingezoomde weergave.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact niet in
het geheugen staan.Zicht naar achteren
Het gebied achter de auto wordt
weergegeven op het scherm. De verticale lijnen geven de breedte vande auto aan met de spiegels uitge‐
klapt. De lijnen buigen met het stuur‐
wiel mee.
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand
van de achterbumper. De bovenste
twee horizontale lijnen liggen op ca.
één en respectievelijk twee meter van
de rand van de achterbumper.
Deze weergave is beschikbaar in de
AUTO-modus of in het menu voor
Weergavekeuze.