Page 185 of 263

Rijden en bediening183Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De optimale werking van het LPG-
systeem is alleen te garanderen met
vloeibaar gas dat aan de minimale
eisen van DIN EN 589 voldoet.
Tanken
9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankvulklep door tegen
de klep te duwen.
Benzine en diesel tanken Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
Page 186 of 263

184Rijden en bediening
Hang tijdens het tanken de tankdop
aan de haak aan de binnenzijde van
de tankvulklep.
Plaats om te tanken het vulpistool
zover mogelijk in de vulopening en
schakel het pistool in.
Na de automatische afslag kunt de
tank nog afvullen door nog maximaal
tweemaal het vulpistool te activeren.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Sluit de tankdop door deze rechtsom
te draaien.
Sluit de klep en zorg dat deze vast‐
klikt.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.Trekhaak
Algemene informatie De van fabriekswege gemonteerde
trekhaak wordt onder de achterbum‐
per ingeklapt.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Indien nodig wijzigingen in
de auto aanbrengen, zoals in het
koelsysteem, de hitteschilden of
andere uitrusting. Alleen trekhaken
gebruiken die voor uw auto zijn goed‐
gekeurd.
Om schade aan de auto te voorko‐
men kan de elektrische achterklep
niet met de handzender worden
bediend wanneer er een aanhanger
elektrisch is aangesloten.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht constateert geen
individueel uitgevallen lampen. Bij
bijv. vier lampen van 5 W wordt er pas uitval geconstateerd als er nog
slechts één lamp van 5 W brandt of
als alle lampen zijn uitgevallen.
Page 187 of 263

Rijden en bediening185Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang.
Rijgedrag en aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rijd niet sneller dan 80 km/u bij het
trekken van een aanhanger. Een
maximumsnelheid van 100 km/u is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en indien nodig krachtig remmen.Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 244.
Aanhanger trekken Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐
vermogen bij toenemende hoogtedoor de lagere luchtdichtheid daalt en het klimvermogen daardoor afneemt,
moet het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐
tetoename met 10% worden vermin‐
derd. Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (minder
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht
niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 233
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
van 60 kg staat op het typeplaatje van
de trekhaak en in de autopapieren
vermeld. Altijd de maximale kogeld‐
ruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.
Page 188 of 263

186Rijden en bedieningAchterasbelastingBij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het
toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een maximum‐
snelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Opbergen kogelstang
De zak met de trekhaak is opgebor‐
gen op de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Voer de band door het achterste sjor‐
oog rechts, wikkel de band twee keer om de zak en trek de band aan om de
zak vast te zetten.
Bevestiging van de kogelstang
Klap de aanhangeraansluiting
omlaag. Afsluitplug uit kogelstango‐
pening trekken en opbergen.
Spanstand kogelstang controleren ● Het rode merkteken op de draai‐ knop moet naar het groene merk‐
teken op de kogelstang gericht
zijn.
● De opening tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Page 189 of 263
Rijden en bediening187Anders moet de kogelstang vóór het
monteren worden aangespannen:
● Ontgrendel de kogelstang door
de sleutel naar stand c te
draaien.
● Trek de draaiknop naar buiten en
draai deze zo ver mogelijk
rechtsom.
Kogelstang monteren
Aangespannen kogelstang in de
kogelstangopening steken en stevig
omhoogduwen totdat deze hoorbaar vastklikt.
De draaiknop springt automatisch
terug in de uitgangspositie en rust zonder speling tegen de kogelstang.
9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Vergrendel de kogelstang door de
sleutel naar stand e te draaien. Sleu‐
tel verwijderen en beschermkapje dichtdrukken.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Page 190 of 263

188Rijden en bedieningCorrecte montage van de kogelstang
controleren
● Het groene merkteken op de draaiknop moet naar het groenemerkteken op de kogelstang
gericht zijn.
● Tussen de draaiknop en de kogelstang mag geen speling
zitten.
● De kogelstang moet stevig in de kogelstangopening vergrendeld
zijn.
● De kogelstang moet zijn en de sleutel moet verwijderd zijn.9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde kogelstang. Als u de kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Demontage van de kogelstang
Open de beschermende klep en draai
de sleutel naar stand c om de kogel‐
stang te ontgrendelen.
Trek de draaiknop naar buiten en draai deze zo ver mogelijk rechtsom.
Trek de kogelstang naar onderen toe los.
Plaats de dekplug in de trekhaakope‐ ning.
Klap de aanhangeraansluiting
omhoog.
Berg de trekstang op in de zak en zet
de zak met de band vast aan het
achterste sjoroog rechts. Wikkel de
band twee keer om de zak en trek de
band aan om de zak vast te zetten.
Page 191 of 263

Verzorging van de auto189Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................190
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 190
Auto stallen .............................. 190
Verwerking van sloopauto .......191
Controle van de auto .................191
Werkzaamheden uitvoeren .....191
Motorkap ................................. 191
Motorolie .................................. 192
Koelvloeistof ............................ 193
Sproeiervloeistof ......................194
Remmen .................................. 194
Remvloeistof ............................ 194
Accu ........................................ 195
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 196
Wisserblad vervangen .............196
Gloeilamp vervangen .................197
Halogeenkoplampen ...............197
Led-koplampen ........................199
Mistlampen .............................. 199
Achterlichten ............................ 200
Zijrichtingaanwijzers ................204
Kentekenverlichting .................205Interieurverlichting ...................205
Instrumentenverlichting ...........205
Elektrisch systeem .....................205
Zekeringen .............................. 205
Zekeringenkast in motorruimte 206
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................207
Boordgereedschap ....................210
Gereedschap ........................... 210
Velgen en banden .....................210
Winterbanden .......................... 210
Aanduidingen op banden ........211
Bandenspanning .....................211
Spanningsverliesdetectiesys‐ teem ....................................... 212
Profieldiepte ............................ 213
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 214
Wieldoppen ............................. 214
Sneeuwkettingen .....................215
Bandenreparatieset .................215
Wiel verwisselen ......................218
Reservewiel ............................. 221
Starthulp gebruiken ...................222
Trekken ...................................... 224
Auto slepen ............................. 224
Andere auto slepen .................225Verzorging van uiterlijk ..............226
Verzorging exterieur ................226
Verzorging interieur .................228
Page 192 of 263

190Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
We adviseren u alleen gebruik te
maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen we – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij modificatie, ombouw of andere
vormen van aanpassing in de stan‐
daardspecificaties van de auto (waar‐
onder, zonder beperkingen, softwa‐
rematige aanpassingen, aanpassin‐
gen in de elektronische regeleenhe‐
den) wordt de door Opel geboden
garantie mogelijk ongeldig. Boven‐
dien kunnen dergelijke wijzigingen
bestuurdersondersteuningssyste‐
men, het brandstofverbruik, de CO 2-
uitstoot en andere uitstoot van de
auto nadelig beïnvloeden waardoor deze mogelijk niet meer voldoet aande typegoedkeuring en de geldigheid
van uw kentekenbewijs in het geding kan komen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen of keuze‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.