Page 145 of 252

107
F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand R.Schakel deze stand pas in als de auto
volledig stilstaat.
Neutraalstand
Inschakelen van de neutraalstand
F
Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in stand N. Selecteer deze stand niet, zelfs niet
voor een korte periode, ter wijl de auto rijdt.
Automatische bediening
Overschakelen op automatische
bediening
F
Z
et de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand A .
De versnellingsbak werkt dan in de automatische
stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.
De versnellingsbak kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling en houdt hierbij rekening
met:
-
de
rijstijl,
-
h
et wegtype,
-
e
en optimaal brandstofverbruik.
Handmatige bediening
Overschakelen op handmatige
bediening
F
Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M .
Schakelen
F Trek aan de schakelflipper "+" om op te
schakelen.
F
T
rek aan de schakelflipper " -" om terug te
schakelen.
-
A
ls de auto tot stilstand is gekomen of de
snelheid wordt verminderd (bijvoorbeeld
voor een verkeerslicht), schakelt de
versnellingsbak automatisch terug naar de
eerste versnelling.
-
H
et is niet nodig om uw voet volledig van
het gaspedaal te nemen om te kunnen
schakelen.
-
H
et schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan.
-
V
anwege veiligheidsredenen en afhankelijk
van het motortoerental kan automatisch
worden teruggeschakeld.
Bij een hoog motortoerental (snel
accelereren) wordt pas opgeschakeld als
de bestuurder handmatig schakelt.
Acceleratie
Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld
voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal aan
het einde van de slag met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
Stilstaande auto, draaiende
motor
Als de auto enige tijd moet stilstaan met
draaiende motor, wordt automatisch de
neutraalstand N geselecteerd.
Stilzetten van de auto
F Zet om de motor af te zetten de keuzeschakelaar
van de versnellingsbak in stand N .
U moet altijd de parkeerrem aantrekken om
de auto volledig stil te zetten. Controleer
dan of het lampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt.
Controleer voordat u werkzaamheden
onder de motorkap uitvoert of de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in neutraalstand ( N) staat.
6
Rijden
Page 146 of 252

108
Schakelindicator
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Bij een auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.De informatie wordt in de vorm van een pijl
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Daarnaast kan de aanbevolen versnelling
worden weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het lampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt in de stand-
bystand gezet:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
20
km/h (afhankelijk van de uitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
(afhankelijk van de uitvoering) bij stilstaande
auto of een snelheid lager dan 8
km/h het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
Als uw auto met dit systeem is uitgerust, wordt
de duur van de momenten in de STOP-stand
tijdens een rit door een teller berekend. Elke
keer als het contact wordt ingeschakeld met de
sleutel, wordt deze teller op 0 gezet.
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen
zonder de tussenliggende versnellingen in te
hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en
de veiligheid. De bestuurder blijft altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van de aanwijzing.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Rijden
Page 147 of 252

109
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
is voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet beschikbaar.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de functies van de auto, zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging enz.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld, -
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje ECO een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Overgang naar de START-stand
Het lampje " ECO" gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak met 6 versnellingen
•
a
ls u, met de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand A of M , het
rempedaal loslaat,
•
m
et de keuzeschakelaar van de
versnellingsbak in stand N en het
rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de
keuzeschakelaar van de versnellingsbak
in stand A of M zet,
•
o
f wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Als u bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet opnieuw gestart wordt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortover wegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
-
d
e rijsnelheid van de auto bij een
handgeschakelde versnellingsbak hoger is
dan 25
km/h of hoger dan 11 km/h bij een
elektronisch gestuurde versnellingsbak met
6 versnellingen,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling
van het systeem of de auto.
In dit geval knippert het
verklikkerlampje ECO een paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
6
Rijden
Page 148 of 252

110
Handmatig uitschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de
temperatuur in het interieur op een aangenaam
niveau te houden, kan het nuttig zijn om het
Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
F
U k
unt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door op de toets
" ECO OFF " te drukken.
Het verklikkerlampje van de toets gaat branden
en er verschijnt een melding op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Handmatig inschakelen
F Druk nogmaals op de toets ECO OFF .
Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding op
het instrumentenpaneel weergegeven. Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra u het contact opnieuw
aanzet.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het lampje
in de toets ECO OFF eerst knipperen en brandt
vervolgens permanent.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de auto met behulp
van de sleutel.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om ver wondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van de
START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen. Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu. Laat
eventuele werkzaamheden aan deze accu
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
12V- ac c u.
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de accu .
Rijden
Page 149 of 252

111
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze in de dynamische stabiliteitscontrole
geïntegreerde functie (ook bekend onder
de naam HHC (Hill Holder Control))
wordt geactiveerd onder de volgende
omstandigheden:
-
d
e auto moet stilstaan met draaiende motor
en het rempedaal ingetrapt,
-
d
e helling moet steiler zijn dan 5%,
-
b
ij het omhoog rijden op een helling moet
de versnellingsbak in de neutraalstand
staan of moet een andere versnelling dan
de achteruitversnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Start Assist is een voorziening
om het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als parkeerhulp of
elektrisch bediende parkeerrem.
Werking
Als u het rempedaal en het koppelingspedaal
hebt ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal
loslaat ongeveer 2
seconden de tijd om, zonder
dat de auto de helling af begint te rollen, gas te
geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie automatisch
gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te
laten afnemen. Gedurende deze fase kan het
vrijzetten van de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt. Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het lampje
van de parkeerrem brandt.
De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:
-
a
ls u het koppelingspedaal laat opkomen,
-
a
ls de parkeerrem wordt aangetrokken,
-
a
ls de motor wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit lampje branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding ter bevestiging
op het display. Laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
6
Rijden
Page 150 of 252

112
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reser vewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reser vewiel). Doe dit ook voordat
u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het rijgedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud"
zijn (d.w.z. de auto staat langer dan
een uur stil of er is minder dan 10
km
gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3
bar
worden verhoogd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie ,
waaronder de bandenspanningssticker.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een melding.
- Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
-
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
-
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
-
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreservewiel of wiel
met stalen velg) is niet voorzien van een
sensor.
Als er een afwijking in de bandenspanning
van één band wordt geconstateerd, kan deze
band worden herkend aan het pictogram of,
afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven
melding.
-
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
Rijden
Page 151 of 252

113
Storing
Als dit lampje voor de
bandenspanning knippert en
vervolgens permanent brandt in
combinatie met het branden van het
lampje Ser vice en, afhankelijk van
de uitvoering, de weergave van een
melding, duidt dit op een storing in
het systeem.
In dit geval wordt de bandenspanning niet
langer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreser vewiel of een
reser vewiel met stalen velg).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren of monteer na een lekke band
het wiel met de originele velg, dat is voorzien
van een sensor.
Bandenspanningscontrolesysteem
met resetfunctie
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
dient u maandelijks en voor elke lange
reis de bandenspanning (ook die van het
reservewiel) handmatig te controleren.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het rijgedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3
bar worden verhoogd.
Waarschuwing te lage bandenspanning
U wordt gewaarschuwd door het
permanent branden van dit lampje,
een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding op
het display.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
6
Rijden
Page 152 of 252

114
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier banden
de correcte spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem moet worden gereset bij
aangezet contact en stilstaande auto:
-
v
ia het configuratiemenu bij auto's met
display,
-
m
et de knop op het dashboard bij auto's
zonder display.
Display A
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Config. auto te selecteren en bevestig
ver volgens uw keuze door op de toets OK
te drukken.
F Druk op de toets " 5" of " 6" om het menu Reset
bandensp te selecteren en bevestig vervolgens
uw keuze door op de toets OK te drukken.
Er wordt een melding weergegeven om het verzoek te bevestigen.
F
B
evestig uw keuze door op de toets OK te
drukken.
Display C
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
weer te geven.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Persoonlijke instellingen – configuratie "
te selecteren en bevestig ver volgens uw
keuze door op de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Configuratie auto instellen " te selecteren
en bevestig ver volgens uw keuze door op
de toets OK te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het menu
" Bandenspanning " en ver volgens het
menu " Resetten " te selecteren en bevestig
ver volgens uw keuzes door op de toets OK
te drukken. Het resetten wordt bevestigd
door een melding.
Touchscreen
F Druk op de toets MENU .
F Sel ecteer " Rijden".
F
S
electeer op de secundaire pagina
Initialisatie bandensp.controle .
Het resetverzoek wordt bevestigd door een
melding.
F
Sel
ecteer " Ja" of " Nee" en bevestig
ver volgens uw keuze.
Het resetten wordt bevestigd door een melding.
Rijden