Page 209 of 404

207
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.Adaptieve
snelheidsregelaar met
stopfunctie
Dit systeem heeft twee functies:
- a utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
-
a
utomatisch afstand houden tot
de voorligger, waarbij de auto
zelfs volledig tot stilstand kan
worden gebracht.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Dit systeem maakt gebruik van een radar in de
vo o r b u m p e r.
Werkingsprincipes
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
6
Rijden
Page 210 of 404

208
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet en een
veilige afstand tot de voorligger in acht
nemen en de aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment
direct de controle over de auto kunnen
overnemen met het rempedaal of het
gaspedaal, afhankelijk van de situatie.Stuurkolomschakelaars.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning.
Weergave op het instrumentenpaneel
1.Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid.
6. Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger. 7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt
het symbool 8 groen weergegeven. Standaard
wordt het symbool 8 grijs weergegeven.
Rijden
Page 211 of 404

209
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180 km/h.
Automaat: in stand D of M . Als de snelheidsregelaar in gebruik is,
is het Stop & Start-systeem automatisch
uitgeschakeld.
12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door
de radar.
Deze gegevens zijn zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN". F
D
raai bij aangezet contact de rolknop 1 in
de stand " CRUISE": de snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld
(grijs).
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op " Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Bij het uitschakelen van het contact worden alle
geprogrammeerde snelheden gewist.
Pause
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
-
d
oor bediening door de bestuurder:
•
v
an de toets 4 ,
•
v
an het rempedaal,
•
v
an de hendel van de elektrische
parkeerrem,
•
b
ij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-
a
utomatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het ESP-systeem wordt
geactiveerd.
Na het afremmen van de auto waardoor
deze tot stilstand is gebracht, zorgt het
systeem dat de auto blijft stilstaan; de
snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weg te rijden en ver volgens
het systeem heractiveren door harder te
rijden dan 30 km/h en toets 2 , 3 of 4 in te
drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gekomen,
wordt na enkele minuten automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
6
Rijden
Page 212 of 404

210
Als de snelheidsregelaar automatisch
wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als weer aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Wacht om veiligheidsredenen tot de huidige
snelheid de ingestelde snelheid heeft bereikt
voordat u de functie opnieuw inschakelt met
toets 4.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van de toets 2
of 3 om de snelheid te verhogen of verlagen
in stappen van 1 km/h.
F
I
ngedrukt houden van de toets 2 of 3 om de
snelheid te verhogen of verlagen in stappen
van 5 km/h.
Wees voorzichtig: als de toets 2 of 3
langdurig ingedrukt wordt gehouden,
wordt de snelheid van uw auto zeer snel
gewijzigd.
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning .Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
-
"Ver " (3 streepjes).
-
"Normaal " (2 streepjes).
-
"Dichtbij" (1 streepje).
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Rijden
Page 213 of 404

211
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na uitschakelen
van het contact. U kunt bij draaiende motor en als de
snelheidsregelaar is geselecteerd (grijs) de
ingestelde afstand tot de voorligger wijzigen:
F
D
ruk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F
D
ruk nogmaals enkele keren op de
toets 6 om door de vooraf gedefinieerde
instellingen te scrollen.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijomstandigheden
en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
6
Rijden
Page 214 of 404
212
70
70
LampjeWeergave Bijbehorende meldingToelichting
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of "Regelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over
de auto overgenomen door het gaspedaal in te
trappen.
Rijden
Page 215 of 404

213
70
70
70
70
LampjeWeergave Bijbehorende meldingToelichting
+ "Neem de controle over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
+ "Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen
bij een kritische situatie (noodstop van de
voorligger, plotseling invoegen van een ander
voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de
controle over de auto overnemen.
of "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren
(snelheid niet binnen het werkingsbereik,
bochtige weg).
of afhankelijk van de geselecteerde en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot
stilstand gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze activeert bij een rijsnelheid van
meer dan 30 km/h.
6
Rijden
Page 216 of 404

214
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
De radar detecteer t geen:
-
v
oetgangers, fietsers, dieren,
-
s
tilstaande voertuigen (file, autopech enz.),
-
k
ruisende voertuigen,
-
t
egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
-
B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-
D
e voorligger remt zeer sterk af.
-
E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
-
A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
T
ijdens het trekken of slepen. Wees vooral voorzichtig:
-
B
ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
-
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt. De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of
steile wegen, op gladde of ondergelopen
wegen, bij sneeuw, als de voorbumper is
beschadigd of als de remlichten defect
zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
Rijden