AUTOMATISCHE
UITSCHAKELING VAN
HET SYSTEEM
Het systeem schakelt automatisch uit in
geval van een systeemstoring. Neem
in dat geval contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
ELEKTRONISCHE
CRUISE-CONTROL
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem waarmee de gewenste
rijsnelheid gehandhaafd kan worden,
zonder het gaspedaal in te hoeven
trappen. Het systeem kan gebruikt
worden bij een snelheid van meer dan
30 km/h op lange, droge en rechte
wegen met weinig veranderingen in de
rijomstandigheden (bijv. snelwegen).
Het gebruik van de cruise-control wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het systeem
niet in de stad.
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
122) 123) 124)
Om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 99 drukken.
Inschakeling van het systeem wordt
aangegeven door het aangaan van het
symbool
op het display en, op
sommige versies, door weergave van
een speciaal bericht.
Als de Snelheidsbegrenzer is
ingeschakeld, moet knop Afig. 99
tweemaal worden ingedrukt om de
Cruise-Control in te schakelen.Het systeem kan niet worden
ingeschakeld als het voertuig in de 1
e
versnelling of in de achteruit staat.
Het is raadzaam om het systeem in te
schakelen vanaf de 3
eversnelling of
hoger.
BELANGRIJK Het is gevaarlijk het
systeem ingeschakeld te houden als
het niet gebruikt wordt. Er bestaat een
risico van per ongeluk inschakelen
en de controle over het voertuig
te verliezen vanwege onverwachte
overmatige snelheid.
DE GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
❒om het systeem in te schakelen op
knop Afig. 99 drukken.
99F1B0140C
131
❒druk, wanneer het voertuig de
gewenste snelheid heeft bereikt, op
knop SET + (of SET –) en laat de knop
los om het systeem in te schakelen.
Wanneer het gaspedaal wordt
losgelaten, zal het voertuig automatisch
op de geselecteerde snelheid verder
rijden.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen)
kan de snelheid gewoon verhoogd
worden door het gaspedaal in te
trappen; als het gaspedaal vervolgens
wordt losgelaten, keert het voertuig
terug naar de eerder opgeslagen
snelheid.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
BELANGRIJK Voordat de knoppen SET
+ of SET – ingedrukt worden, moet
het voertuig op constante snelheid op
een vlak wegdek rijden.
SNELHEID VERHOGEN
Zodra de elektronische Cruise-Control
is ingeschakeld, kan de snelheid
verhoogd worden door op de knop SET
+ te drukken.
SNELHEID VERLAGEN
Bij ingeschakeld systeem kan de
snelheid worden verlaagd door op de
knop SET – te drukken.
DE SNELHEID WEER
OPROEPEN
Bij versies met automatische
versnellingsbak in de automatische
modus D (Drive - automatisch), om de
eerder ingestelde snelheid op te
roepen, de knop RES indrukken en
loslaten.
Bij versies met handgeschakelde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak in Autostick
(sequentiële modus), om de eerder
ingestelde snelheid op te roepen,
accelereren tot deze snelheid wordt
benaderd en de knop RES indrukken
en loslaten.
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
Door het rempedaal een klein stukje in
te trappen of de knop CANC in te
drukken wordt de elektronische
Cruise-Control uitgeschakeld zonder
dat de opgeslagen snelheid gewist
wordt.De cruisecontrol kan ook worden
uitgeschakeld door de elektronische
parkeerrem (EPB) in te schakelen
of door het remsysteem te gebruiken
(door bijv. gebruik van het
ESC-systeem).
HET SYSTEEM
UITSCHAKELEN
De elektronische Cruise-Control wordt
uitgeschakeld door het indrukken
van knop A fig. 99 of door de
startinrichting op STOP te zetten.
BELANGRIJK
122)Zet tijdens het rijden met
ingeschakeld systeem de versnellingspook
niet in de vrijstand.
123)Ga in geval van defecten of storingen
naar een Fiat Servicepunt.
124)De elektronische Cruise-Control kan
gevaarlijk zijn als het systeem geen
constante snelheid kan handhaven. In
bepaalde omstandigheden kan de snelheid
overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot
verlies van controle over het voertuig en
ongevallen. Gebruik het systeem niet
in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of
sneeuw bedekt of glad wegdek.
132
STARTEN EN RIJDEN
Als de modus "Sport" is ingeschakeld,
de draaischakelaar rechtsom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
"Traction"/"All Weather"
MODUS
Dit is een rijmodus voor veiligheid onder
omstandigheden dat het voertuig
weinig grip heeft (nat/glad wegdek,
regen, sneeuw). Bij de 4x4 versies
wordt het gebruik hiervan ook
aanbevolen op onverharde wegen of
off-road.
Inschakelen
Als de modus "Auto" is ingeschakeld,
de draaischakelaar rechtsom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.Als de modus "Sport" is ingeschakeld,
de draaischakelaar linksom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.
"Sport" MODUS
In deze modus wordt de nadruk gelegd
op het plezier van sportief rijden; dit
brengt echter wel een hoger
brandstofverbruik met zich mee. De
tractie wordt geoptimaliseerd bij 4x4
versies, waardoor de wegligging van
het voertuig verbeterd wordt, zelfs
in bochten.
Inschakelen
Als de modus "Auto" is ingeschakeld,
de draaischakelaar linksom draaien,
hem gedurende minstens een halve
seconde in deze stand houden, en in
ieder geval tot de betreffende led gaat
branden, en de geselecteerde modus
op het display wordt weergegeven.
Tegelijkertijd gaat de led voor de eerder
ingestelde modus uit. Na het loslaten
keert de schakelaar terug naar de
middelste stand.Als de modus "Tractie/All Weather" is
ingeschakeld, de draaischakelaar
rechtsom draaien, hem gedurende
minstens een halve seconde in deze
stand houden, en in ieder geval tot de
betreffende led gaat branden, en de
geselecteerde modus op het display
wordt weergegeven. Tegelijkertijd gaat
de led voor de eerder ingestelde modus
uit. Na het loslaten keert de schakelaar
terug naar de middelste stand.
STORINGSMELDINGEN
In geval van storingen van het systeem
of de schakelaar, wordt de optie om
de modus te wijzigen automatisch
uitgeschakeld. Het systeem zal zichtzelf
automatisch instellen op de "Auto"
modus. In deze gevallen zal op het
display een speciale waarschuwing
verschijnen. Ga zo snel mogelijk naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te
laten controleren.
134
STARTEN EN RIJDEN
Het systeem geeft de aanwezigheid van
een obstakel aan met de weergave
van een enkele boog in een van de
mogelijke zones, in overeenstemming
met de afstand van het voorwerp en de
plaats ten opzichte van het voertuig.
Als het voorwerp gedetecteerd wordt in
de zone middenachter, dan wordt er
een enkele boog weergegeven
wanneer het voorwerp genaderd wordt,
eerst permanent, vervolgens
knipperend, in aanvulling op een
geluidssignaal.
WERKING MET
AANHANGER
49)De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
het voertuig wordt gestoken.De sensoren worden weer
ingeschakeld zodra de elektrische
stekker van de aanhanger wordt
verwijderd. Alvorens het Park Assist
systeem te gebruiken wordt
geadviseerd de het trekhaaksamenstel
en de bijbehorende bevestiging van
het voertuig te verwijderen. Het niet in
acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade
aan voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich
veel dichter bij het obstakel bevindt dan
de achterbumper.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:
❒verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de
aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder,
lak op het oppervlak van de sensoren;
❒de sensoren kunnen een niet-
bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig,
in geval van regen (sterke wind), hagel;❒de door de sensor verzonden
signalen kunnen ook gewijzigd worden
door ultrasoonsystemen (bijv.
pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig;
❒De werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, het voertuig te
zwaar beladen is, of als er speciale
afstellingen uitgevoerd worden
waardoor de auto lager gezet moet
worden.
❒de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het Park Assist-systeem te
laten bijwerken, aangezien de trekhaak
door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
❒de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er
geen stickers op de sensoren worden
aangebracht.
136
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
125)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
46)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.47)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk
te wenden. Werkzaamheden aan de
bumper die niet goed worden uitgevoerd,
kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.
48)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in
de zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk
te wenden. Het verkeerd opbrengen van
de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.
49)De sensoren kunnen onjuiste informatie
geven, omdat ze het samenstel van de
trekhaak en de kogel en de bijbehorende
bevestiging interpreteren als een obstakel
in de zone achter het voertuig.
LANE ASSIST
SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
50) 51) 52) 53) 54) 55)
Het Lane Assist-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen
te berekenen zodat het voertuig in
de rijstrook kan blijven.
Wanneer beide begrenzingslijnen van
de rijstrook worden gedetecteerd
en het voertuig onbedoeld buiten de
rijstrook komt (richtingaanwijzer uit),
geeft het Lane Assist-systeem een
voelbare waarschuwing af door koppel
af te geven op het stuurwiel, waardoor
om een ingreep van de bestuurder
wordt verzocht om binnen de rijstrook
te blijven.
137
BELANGRIJK
50)Uitstekende ladingen op het dak van
het voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de camera. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed
geplaatst is en of het blikveld van de
camera niet afgedekt wordt.
51)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze in de buurt van de camera
beschadigd is.
52)Knoei niet met de camera en voer er
geen werkzaamheden aan uit. Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval
van een storing van de camera contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
53)Dek het blikveld van de camera niet af
met stickers of andere voorwerpen. Let ook
op andere voorwerpen op de motorkap
(bijv. een laag sneeuw) en zorg ervoor dat
deze de werking van de camera niet
hinderen.
54)De werking van de camera kan beperkt
of afwezig zijn als gevolg van
weersomstandigheden zoals: zware regen,
hagel, dichte mist, zware sneeuwval,
ijsvorming op de voorruit.55)De werking van de camera kan ook
worden gehinderd door de aanwezigheid
van stof, condens, vuil of ijs op de voorruit,
door de verkeersomstandigheden (bijv.
voertuigen die niet in lijn met uw voertuig
rijden, overstekende voertuigen of
tegenliggers die op dezelfde rijbaan rijden,
korte bochten), alsook door de rij- en
wegdekomstandigheden (bijv. rijden op
onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken
om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de camera
kan ook beperkt of afwezig zijn onder
sommige rij-, verkeers- en
wegdekomstandigheden.
ACHTERUITKIJK
BESCHRIJVING
De camera A fig. 103 bevindt zich op
de achterklep.
126)
56)
Elke keer dat de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, toont het display
fig. 104 het gebied rondom het
voertuig, zoals gezien door de
achteruitkijkcamera.
103F1B0064C
139
CAMERA-
Assemblageschema
Het trekhaaksamenstel moet vastgezet worden aan de carrosserie op de punten die aangegeven zijn in de afbeelding fig. 105.
.
BELANGRIJK Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor de montage van de trekhaak.
105F1B0168C
143
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te
vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN ..............148
EEN LAMP VERVANGEN ................148
ZEKERINGEN VERVANGEN ............154
EEN WIEL VERVANGEN .................159
FIX&GO AUTOMATIC KIT ................163
NOODSTART ..................................165
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................167
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK -
VERSNELLINGSPOOK
ONTGRENDELEN ..........................168
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK -
CONTACTSLEUTEL
VERWIJDEREN ...............................168
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING -
VERSNELLINGSPOOK
ONTGRENDELEN ...........................169
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK MET
DUBBELE KOPPELING -
CONTACTSLEUTEL
VERWIJDEREN ..............................170
SLEPEN VAN HET VOERTUIG ........171
147