BELANGRIJK
57)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij
nadering van voertuigen buiten de
detectiezones. De bestuurder moet altijd
voldoende aandacht houden voor het
verkeer en de wegomstandigheden en
voor het controleren van het traject van het
voertuig.
58)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
59)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is,
dan kan de automatische remingreep
gestopt worden (bijv. om een eventuele
manoeuvre om he obstakel te vermijden
mogelijk te maken).
60)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Met personen,
dieren en voorwerpen (zoals rolstoelen)
wordt geen rekening gehouden.61)Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als het
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
systeem.Uconnect™.
62)Als het iTPMS-systeem een afname
van de bandenspanning aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van alle
vier de banden te controleren.
63)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhouds- of veiligheidssysteem
vervangt.
64)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
65)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen het
voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
66)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in
staat om de banden op te pompen.67)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verlaagt de duur
van het loopvlak en kan het vermogen om
de auto op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
BELANGRIJK
21)Het systeem kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist, zware
sneeuwval.
22)Het gedeelte van de bumper voor de
sensor mag niet worden afgedekt met
hechtmiddelen, extra koplampen of enige
andere objecten.
23)Het systeem kan onverwacht of
vertraagd ingrijpen als andere voertuigen
ladingen vervoeren die verder aan de
zijkant, bovenkant of achterkant uitsteken
dan de normale omvang van het voertuig.
24)De werking kan nadelig worden
beïnvloed door structuurveranderingen van
het voertuig, zoals een aanpassing van
de voorkant, andere banden of een
zwaardere lading dan de standaardlading
van het voertuig.
25)Onjuiste reparaties aan de voorzijde
van het voertuig (bijv. bumper, chassis) kan
de positie en de werking van de
radarsensor aantasten. Ga voor al dit soort
werkzaamheden naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
26)Knoei niet met en verricht geen
werkzaamheden aan de radarsensor of de
camera op de voorruit. Neem in geval
van een storing van de sensor contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
88
VEILIGHEID
27)Tijdens het trekken van een aanhanger
(met modules die na aankoop van het
voertuig zijn geïnstalleerd), een voertuig of
tijdens laadwerkzaamheden op een
autotransporter (of in een
transportvoertuig), moet het systeem
worden uitgeschakeld via het systeem
Uconnect™.
28)Reinig de onderkant van de bumper
niet met een hogedrukreiniger: raak vooral
de elektrische verbindingen niet.
29)Ga zorgvuldig te werk in geval van
reparaties of het aanbrengen van nieuwe
lak rondom de sensor (paneel aan de
linkerkant van de bumper dat de sensor
afdekt). In het geval van een frontale
botsing kan de sensor automatisch buiten
werking worden gesteld en kan er op
het display een bericht worden
weergegeven dat de sensor gerepareerd
moet worden. Zelfs als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in dergelijke
gevallen naar een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk om de sensor opnieuw
uit te laten lijnen of te laten vervangen.BESCHERMINGS
INZITTENDEN
De belangrijkste veiligheidsuitrusting
van het voertuig omvat de volgende
beschermingssystemen:
❒veiligheidsgordels;
❒SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
❒hoofdsteunen;
❒kinderzitjes;
❒frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op
de juiste manier gebruikt worden om
het maximaal mogelijke
veiligheidsniveau voor de bestuurder en
de passagiers te garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEIDSGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de
gordel wanneer er heftig geremd wordt
of door een sterke deceleratie wegens
een botsing. Zo kan de gordel vrij
schuiven en kan hij zich aanpassen aan
het lichaam van de inzittende. In het
geval van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van
het voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
89
SYSTEMEN
Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
altijd zodanig af dat hij de persoon die
hem draagt goed past: deze
voorzorgsmaatregel kan het risico op
letsel in geval van een aanrijding
aanzienlijk beperken.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
BELANGRIJK
68)Druk knop C fig. 65 niet in tijdens het
rijden.
69)Denk eraan dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen, bij een
heftige botsing, ook gevaar opleveren
voor de inzittenden voorin.
70)De hoogte van de veiligheidsgordels
mag alleen ingesteld worden bij stilstaand
voertuig.
71)Controleer na de afstelling altijd of de
handgreep in één van de vaste standen
is geblokkeerd. Om dit te doen, met
knoppen A fig. 67 losgelaten, iets meer
druk omlaag uitoefenen om het
vergrendelingsmechanisme vast te laten
klikken als dit niet in een van de van te
voren ingestelde standen gebeurd is.
S.B.R. SYSTEEM
(Seat Belt
Reminder)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampje brandt op het
instrumentenpaneel en symbolen op
het display) en een geluidssignaal
(zie de volgende paragrafen).
OPMERKING Om het geluidssignaal
permanent uit te laten schakelen naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk gaan. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
Menu van het display opnieuw worden
ingeschakeld (zie paragraaf "Display"
in het hoofdstuk “Kennismaking met
het instrumentenpaneel”).
GEDRAG
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
VOOR
Wanneer de startinrichting naar MAR
wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(zie fig. 68)
enkele seconden branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels voor.Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende
op de stoel) niet is vastgemaakt, blijft
het waarschuwingslampje permanent
branden.
Zodra de drempel van 8 km/h
gedurende enkele seconden wordt
overschreden terwijl de
veiligheidsgordels aan bestuurders- of
passagierszijde (met passagier op
de stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden knipperen.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen
in werking treedt dan blijft hij actief
voor de gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
68F1B0104C
91
Bovendien zullen de pictogrammen
weer 30 seconden gaan branden, elke
keer als een van de portieren wordt
gesloten.
Het pictogram wordt groen nadat de
bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
De pictogrammen voor de achterbank
doven ongeveer 30 seconden na het
laatste signaal, ongeacht de status van
de veiligheidsgordel (rood of groen
pictogram).
BELANGRIJK
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het SBR-
systeem alleen aangeven of de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt
(rood pictogram) of wel vastgemaakt
(groen pictogram), niet de
aanwezigheid van passagiers.
Voor de achterbank gaan de
pictogrammen enkele seconden nadat
de startinrichting naar de stand MAR
is gedraaid branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels (zelfs
als de gordels allemaal zijn
vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/
pictogrammen gaan branden als de
status van minstens één gordel
verandert van vastgemaakt naar
losgemaakt of andersom.
GORDELSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op
hun plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging geperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners
hebben gewerkt als de
veiligheidsgordel niet meer opgerold
wordt.
Dit voertuig is ook uitgerust met een
tweede gordelspanner (in de zone van
de dorpellijst). De in werkingtreding
ervan wordt aangegeven door het
korter worden van de metalen kabel en
het oprollen van de beschermhuls.
Tijdens de werking van de
gordelspanner kan er een wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.Als de gordelspanner door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven
enz.) met water en/of modder in
contact is geweest, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
hem te laten vervangen.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
KRACHTBEGRENZERS
72)
30)
Voor een nog betere bescherming van
de inzittenden bij een ongeval, zijn
de oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen
voorzien van een krachtbegrenzer
die bij een frontale aanrijding de
piekbelasting op de borst en schouders
beperkt.
93
❒vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd.
Vervang de gordels ook steeds als de
gordelspanners werden geactiveerd;
❒gebruik water en neutrale zeep
om de gordels met de hand te wassen.
Spoel de gordels en laat ze in de
schaduw drogen. Gebruik nooit
agressieve, blekende of kleurende
middelen of andere chemische stoffen
die het weefsel van de gordel kunnen
aantasten;
❒zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze
droog blijven;
❒vervang de gordels als ze sporen van
slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
72)De gordelspanner kan slechts één
maal gebruikt worden. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanner te laten vervangen nadat
deze in werking is getreden.
73)Het verwijderen van of op andere wijze
knoeien aan de onderdelen van de
veiligheidsgordel en gordelspanner is strikt
verboden. Werkzaamheden aan deze
onderdelen moeten worden uitgevoerd
door gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Neem altijd contact op met het Fiat
Servicenetwerk.74)Voor maximale veiligheid moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.
75)Nadat een gordel aan een zware
belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij
een ongeval), moet de gordel compleet
met de verankeringen,
bevestigingsschroeven en de
gordelspanner worden vervangen. Ook als
er geen zichtbare schade is, kan de gordel
toch verzwakt zijn.
BELANGRIJK
30)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan
100°C gedurende ten hoogste zes uur)
kunnen de gordelspanners beschadigen of
in werking doen treden. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk voor
eventuele werkzaamheden aan deze
componenten.
KINDERZITJES
VEILIG KINDEREN
VERVOEREN
76) 77) 78) 79)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese
richtlijn 2003/20/EC.
Kinderen met een lengte van minder
dan 1,50 meter en tot de leeftijd van 12
jaar moeten beschermd worden door
geschikte kinderzitjes en moeten op de
achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken.
95
Knieairbag bestuurderszijde(waar aanwezig)
Deze airbag zit in een speciale ruimte
onder het dashboard achter een
speciaal deksel fig. 86. Deze biedt extra
bescherming in het geval van een
frontale botsing.
Uitschakeling frontairbag passagier
en in de stoel gemonteerde
zijairbag ter bescherming van
bekken, borst en schouders
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst vervoerd moet worden,
schakel dan de frontairbag en de
zijairbag aan passagierszijde uit.
Gebruik het displaymenu voor het
uitschakelen van de airbags (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel").De leds
OFFenONbevinden
zich in het midden van het
instrumentenpaneelfig. 87.
Als de startinrichting op MAR wordt
gezet, gaan de twee leds gedurende
ongeveer 8 seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
Tijdens de eerste seconden geeft het
branden van de led niet de werkelijke
toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
heeft alleen tot doel om de correcte
werking ervan te controleren. Na een
test van enkele seconden zullen de leds
de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven.
Bescherming passagier
ingeschakeld:deled
ONgaat
continu branden.Bescherming passagier
uitgeschakeld:deled
OFFgaat
continu branden.
De leds kunnen met verschillende
lichtsterkte branden, afhankelijk van de
voertuigcondities. De lichtsterkte kan
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
86F1B0132C
87F1B0128C
110
VEILIGHEID
ZIJAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met
zijairbags voorin en hoofdairbags.
Zijairbags
Deze bestaan uit twee kussens die zich
in de rugleuning van de voorstoelen
bevinden fig. 89 en die het bekken, de
borst en schouders van de inzittenden
bij middelzware flankbotsingen
beschermen.
De plaats van deze airbags is
gemarkeerd met het etiket "AIRBAG"
bevestigd op de buitenzijde van de
voorstoelen.
Hoofdairbag
Deze bestaat uit twee “omlaag
vallende” kussens, die zich achter de
bekleding aan de zijkant van het dak
bevinden en die afgedekt zijn met
afwerkingselementen fig. 90.
Deze zijn ontworpen om het hoofd van
de inzittenden voorin en achterin te
beschermen bij flankbotsingen, dankzij
het grote oppervlak dat in opgeblazen
toestand wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een flankbotsing als de
passagier correct op zijn stoel zit,
zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk
opgeblazen kan worden.
89) 90) 91) 92) 93) 94) 95) 96) 97) 98) 99) 100) 101)
102) 103) 104)
Belangrijk
Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).
De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van het voertuig
(bijv. botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Dit poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met
neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als het voertuig wordt gesloopt, moet
het airbagsysteem buiten werking
gesteld worden bij een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden op
verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als
een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
89F1B0130C
90F1B0131C
112
VEILIGHEID
BELANGRIJK
89)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.
90)Rijd altijd met de handen op de
stuurwielrand zodat de airbag indien nodig
ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam.
Houd de rug goed rechtop tegen de
rugleuning gedrukt.
91)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van
auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de
airbag ernstig letsel en zelfs de dood van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagierszijairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.92)Om de airbag uit te schakelen de
beschrijving raadplegen in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Menuopties".
93)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
94)Steun niet met uw hoofd, armen of
ellebogen tegen het portier, de ruiten of in
het gebied van de hoofdairbag om mogelijk
letsel tijdens het opblazen te voorkomen.
95)Steek nooit uw hoofd, armen of
ellebogen uit het raam.
96)Als de startinrichting naar MAR wordt
gedraaid en het lampje
niet gaat
branden of blijft branden tijdens het rijden,
dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen. In dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet
geactiveerd worden bij een botsing of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, per
ongeluk geactiveerd worden. Neem.
voordat er verder wordt gereden,
onmiddellijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het systeem te laten
controleren.
97)Bij sommige versies gaat, als de led
OFFofON(op de sierlijst van het
dashboard) defect is, het lampjeop het
instrumentenpaneel branden.
98)Indien er een zijairbag aanwezig is, de
rugleuningen van de voorstoelen niet
bedekken met extra hoezen.
99)Rijd niet met voorwerpen op schoot,
vóór uw borst of tussen uw lippen (pijp,
potlood, enz.). Deze zouden ernstig letsel
kunnen veroorzaken als de airbag wordt
opgeblazen.100)Als het voertuig betrokken is bij
diefstal, een poging tot diefstal,
vandalisme, of overstroming, het
airbagsysteem laten inspecteren bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
101)Als de startinrichting in MAR staat,
kunnen, zelfs als de motor is afgezet,
de airbags opgeblazen worden wanneer
het voertuig stil staat en geraakt wordt
door een ander voertuig. Daarom mag,
wanneer de passagiersairbag is
ingeschakeld, en ook al staat de auto stil,
GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de voorstoel gemonteerd
worden. Als bij een botsing de airbag
wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig
letsel en zelfs tot de dood van het kind.
Daarom moet de passagierszijairbag altijd
uitgeschakeld worden als een kinderzitje
tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op
de voorste passagiersstoel. Bovendien
moet de voorste passagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren zijn geschoven om
te voorkomen dat het kinderzitje eventueel
in aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval
geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In
dat geval duidt de uitgebleven in
werkintreding niet op een storing van het
systeem.
113