Page 169 of 232

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (2.2 JTD diesel motor versies)
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 200.000 km/10 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Laadtoestand van de accu controleren met het juiste
instrument●●●●●●●●●●
Controle condities/slijtage banden en eventuele
spanningsregeling; controle condities/vervallen opladen
snelle bandenreparatiekit (waar aanwezig)
●●●●●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte,
interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel,
enz.) controleren
●●●●●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1)●●●●●●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●●●●●
De diagnosestekker gebruiken om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de
emissie te controleren; en voor bepaalde versies/markten,
de verslechtering van de motorolie (2)
●●●●●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen
(uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen, slangen, bussen enz.)
●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
(2) Als de kwaliteit van de olie volgens de voertuigdiagnose is verslechterd tot minder dan 20%, wordt vervanging van de motorolie en het filter
aangeraden.
167
Page 170 of 232

km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers
controleren●●●●●
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren
en zo nodig de sproeiers afstellen●●●●●
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil
controleren, mechanismen reinigen en smeren●●●●●
Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor
visueel controleren en de werking van remblokslijtagesensor
controleren
●●●●●●●●●●
Visuele controle toestand en slijtage remblokken en
remschijven voor en werking remblokslijtage-indicatoren●●●●●●●●●●
Controleer visueel de conditie en spanning van de extra
aandrijfriem(en)●●
De getande distributieriem visueel controleren●●
Motorolie verversen en oliefilter vervangen(3)
Olie vervangen Transfer Case (voor AWD-uitvoeringen)
●
Vervang motorolie centrifugefilter (blow-by)●●
(3) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van het voertuig en
wordt aangegeven met een brandend lampje of een bericht op het instrumentenpaneel. Het mag echter nooit meer dan 2 jaar bedragen. Wordt het
voertuig voornamelijk tijdens stadsritten gebruikt of gebruikt het niet uitsluitend brandstof volgens de Europese specificatie EN590, dan moeten
olie en filter jaarlijks vervangen worden.
168
ONDERHOUD EN ZORG
Page 171 of 232

km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen(4)
De getande distributieriem vervangen(4)
Luchtfilterelement vervangen (5)
●●●
Brandstoffilterelement vervangen (7)●●●
Remvloeistof verversen(6)
Interieurfilter vervangen
o●o●o●o●o●
(4) Niet-stoffige omgevingen: er wordt een maximale kilometerstand van 100.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de
5 jaar worden vervangen. In stoffige omgevingen en/of zware omstandigheden (koude klimaten, gebruik in de stad, periodes van langdurige
stilstand): wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de 3 jaar worden
vervangen.
(5) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 20.000 km vervangen worden.
(7) Als het voertuig op brandstof rijdt van een kwaliteit die niet voldoet aan de betreffende Europese specificatie, moet dit filter om de 20.000 km
vervangen worden.
(6) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand.
(●) Verplichte werkzaamheden
(o) Aanbevolen ingrepen
169
Page 172 of 232
MOTORRUIMTE
VERIFICATIE VAN DE PEILEN
149) 150)
64)
Versie - Motor 2.0 T4 MAir, fig. 163
1. Vulopening motorolie 2. Dop van primair koelvloeistofreservoir 3. Plug toegangsdeksel remvloeistofreservoir 4. Plug
reservoir ruitensproeiervloeistof voorruit / koplampen 5. Dop van secundair koelvloeistofreservoir
16309026S0002EM
170
ONDERHOUD EN ZORG
Page 173 of 232
Dieselversie - 2.2 JTD motor, fig. 164
1. Vulopening motorolie 2. Plug koelvloeistofreservoir 3. Plug toegangsdeksel remvloeistofreservoir 4. Plug reservoir
ruitensproeiervloeistof voorruit / koplampen 5. Dop van secundair koelvloeistofreservoir
16409026S0503EM
171
Page 174 of 232

MOTOROLIE
151)
65)
BELANGRIJK Verifieer de aanduiding van
het motoroliepeil voordat u lange ritten
gaat maken.
Het motoroliepeil wordt bij elke start
getoond op het display van het
instrumentenpaneel of op het display van
het Connect-systeem door in het
hoofdmenu (MENU-toets)
achtereenvolgens de volgende functies
te activeren: “Applicaties”; “My Car”; en
"Oliepeil".
Controleer op het display aan de hand
van de 6 streepjes of het oliepeil tussen
MIN en MAX ligt: 1 streepje MIN-peil,
6 streepjes MAX-peil. Als de
oliepeilaanduiding de eerste rode
inkeping bereikt, vul dan olie bij via de
vulopening 1 en houd er rekening mee dat
elke inkeping op het display overeenkomt
met circa:
Motor 2.0 T4 MAir
250 ml.
2.2 JTD-motor
150 ml.
66)
BELANGRIJK Zorg ervoor niet teveel
motorolie bij te vullen. Teveel motorolie
kan tot schade aan de motor leiden. Laat
het voertuig controleren. Het MAX peil
mag nooit worden overschreden als de
motorolie wordt bijgevuld. Het is
aanbevolen om tijdens het bijvullen
tussentijdse controles van het oliepeil op
het display uit te voeren.
BELANGRIJK Na het bijvullen van de
motorolie vindt het updaten van het
oliepeil op het display niet onmiddellijk
plaats, het is daarom noodzakelijk om te
wachten tot de weergave van het oliepeil
op het display geüpdatet is, volgens die
hierna beschreven procedure.
Bijvullen en bijwerken oliepeilweergave
op display
Pas de onderstaande aanwijzingen toe
wanneer de olie moet worden bijgevuld
om de correcte aanduiding van het
oliepeil op het display te waarborgen:
Motor 2.0 T4 MAir
plaats het voertuig op een vlakke
ondergrond en laat de motor minstens
5 minuten lang draaien (temperatuur
hoger dan 80°C), zet de motor vervolgens
af;
de motor starten en op laag stationair
laten lopen; ongeveer 2 minuten wachten.
2.2 JTD-motor
plaats het voertuig op een vlakke
ondergrond en laat de motor draaien tot
de tweede markering van de
olietemperatuur op het display oplicht,
zet de motor vervolgens af;
wacht minstens 3 minuten, draai
vervolgens de startschakelaar op ON
zonder de motor aan te laten slaan en
wacht 20 seconden.
BELANGRIJK Als de aanduiding na de
eerder beschreven procedure niet
bijgewerkt is, contact opnemen met het
Alfa Romeo-servicenetwerk.
BELANGRIJK De oliepeilstok in de
motorruimte, uitsluitend op uitvoeringen
met 2.2 JTD-motor, mag UITSLUITEND
worden gebruikt wanneer de
oliepeilsensor een storing vertoont. In dit
geval gaat het symbool
branden op
het display van het instrumentenpaneel.
Het motoroliepeil moet, wanneer nodig,
uitsluitend bij koude motor met de hand
(met de peilstok) worden gecontroleerd.
Om geen enkele reden mag het
motoroliepeil met de hand (met de
peilstok) worden gecontroleerd bij
warme motor. Door de aanraking met de
omringende elementen van de motor
kunnen brandwonden worden
veroorzaakt.
172
ONDERHOUD EN ZORG
Page 175 of 232

Deze handeling mag uitsluitend worden
toegepast tot de correcte werking van de
oliepeilsensor is hersteld. Laat de
werking ervan herstellen door een erkend
centrum van het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Motorolieverbruik
67)
4)
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Wanneer de auto nieuw is,
moet de motor ingereden worden.
Daarom is het motorolieverbruik pas
stabiel na de eerste 5000 ÷ 6000 km.
MOTORKOELVLOEISTOF
152)
68)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
RUITENSPROEIERVLOEISTOF VOOR
VOORRUIT/KOPLAMPEN
153) 154)
Het ruitensproeierreservoir voor voorruit
en koplampen (waar beschikbaar) is
uitgerust met een telescopische vuller.
Verwijder, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 4 en til de vuller op en vul devloeistof bij zoals vermeld in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
BELANGRIJK Bij een laag vloeistofniveau
(dit wordt aangegeven door het aangaan
van het speciale symbool op het display
van het instrumentenpaneel) werkt het
systeem van de koplampsproeiers niet,
ook al blijven de ruitensproeiers werken.
REMVLOEISTOF
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat. Als het
vloeistofniveau in de tank onvoldoende
is, neem dan contact op met een Alfa
romeo Servicenetwerk om het systeem
te laten controleren.
OLIE VOOR INSCHAKELING
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
5)
Wend u voor de controle van het
transmissieolieniveau uitsluitend tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
wanneer de auto wordt geparkeerd,
controleer dan of de portieren, de
motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomendat de interieurverlichting blijft branden;
schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met een
systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, enz.) niet te lang
ingeschakeld wanneer de motor is
uitgezet;
maak voordat werkzaamheden aan de
elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op
de accu los.
Als men na aanschaf van de auto
elektrische accessoires wil monteren die
constante voeding vereisen (alarm enz.),
of accessoires die de elektrische
installatie zwaar belasten, wordt
geadviseerd contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk; het
gekwalificeerde personeel zal dan het
totale stroomverbruik van deze
accessoires beoordelen.
BELANGRIJK Start de motor na de accu
te hebben afgekoppeld en de
accuklemmen weer te hebben
aangesloten niet onmiddellijk, maar druk
op de startknop, zonder de pedalen aan
te raken, om het instrumentenpaneel in
te schakelen. Start vervolgens de motor.
Op het instrumentenpaneel blijft het
symbool
branden. Dit betekent dat
het stuur geïnitialiseerd moet worden.
173
Page 176 of 232

Draai daarom binnen 30 seconden na het
starten het stuurwiel helemaal naar de
ene en vervolgens helemaal naar de
andere kant. Plaats het stuurwiel
vervolgens weer in de centrale stand
terug. Zet de motor af, wacht minstens
5 seconden en herhaal de zojuist
beschreven startprocedure als rode
lampjes op het instrumentenpaneel
blijven branden.
BELANGRIJK Als het laadniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen. De accu
is in dit geval ook gevoeliger voor
bevriezing (dit kan reeds bij
temperaturen van -10°C gebeuren).
ACCU
155) 156) 157) 158)
69)
6)
De elektrolyt van de accu hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water. Een periodieke controle bij het
Alfa Romeo Servicenetwerk is echter
noodzakelijk om de efficiëntie te
verifiëren.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de accu voor het onderhoud.
BELANGRIJK
149)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
150)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar voor
brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen of
andere loszittende kleding kunnen door de
bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
151)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld alvorens
de vuldop los te maken. Dit geldt in het
bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
152)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen door een
origineel exemplaar om de werking van het
systeem niet negatief te beïnvloeden. Draai
bij warme motor de dop van het reservoir
niet los: gevaar voor brandwonden.
153)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke
werking van het systeem zonder vloeistof
kan leiden tot schade aan of snelle
verslechtering van sommige
systeemcomponenten.154)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand kunnen
veroorzaken.
155)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
156)Als de accu met onvoldoende vloeistof
werkt, kan dit de accu onherstelbaar
beschadigen en een explosie veroorzaken.
157)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen, verwijder
dan de accu en breng deze naar een
verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.
158)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen altijd
met een speciale bril beschermd worden.
BELANGRIJK
64)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met een
ongeschikte vloeistof kan leiden tot ernstige
schade aan het voertuig.
65)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
66)Als tijdens het bijvullen het MAX.
-streepje wordt overschreden (laatste rood
brandende markering aan de rechter kant),
wendt u zich dan zo snel mogelijk tot een
werkplaats van het Alfa Romeo-
servicenetwerk om het teveel aan olie te
laten verwijderen.
174
ONDERHOUD EN ZORG