Page 129 of 232

De afstand van het voorliggende voertuig
is evenredig aan de snelheid.
Het tijdsinterval ten opzichte van het
voorliggende voertuig blijft constant en
varieert van 1 seconde (voor de instelling
met 1 balk voor de korte afstand) tot
2 seconden (voor de instelling met
4 balken voor de maximale afstand).
De instelling van de afstand wordt op het
display weergegeven via een speciaal
pictogram.
Bij het eerste gebruik van het systeem is
de instelling van de afstand 4 (maximaal).
Zodra de afstand door de bestuurder
wordt gewijzigd, wordt de nieuwe
afstand ook na uitschakeling en
inschakeling van het systeem in het
geheugen opgeslagen.Afname van de afstand
Druk op de knop fig. 117 en laat hem los
om de instelling van de afstand te
verlagen. Telkens wanneer op de knop
wordt gedrukt, neemt de afstand met één
balk af (korter).
Als er geen voorliggers zijn, wordt de
ingestelde snelheid gehandhaafd. Als de
kortste afstand eenmaal is bereikt kan
door nog een druk op de knop de langste
afstand worden ingesteld.
Als een voertuig wordt gesignaleerd die
op dezelfde rijbaan rijdt met een lagere
snelheid, verandert het pictogram op het
display van grijs naar wit: het systeem
regelt automatisch de snelheid van het
voertuig om de instelling van de afstand
te behouden, onafhankelijk van de
ingestelde snelheid.Het voertuig handhaaft de ingestelde
afstand totdat:
het voorliggende voertuig versnelt
met een hogere snelheid dan is ingesteld;
het voorliggende voertuig de rijbaan
verlaat of uit het detectieveld van de
sensor van het Active Cruise
Control-systeem verdwijnt;
de instelling van de afstand wordt
gewijzigd;
Het systeem Active Cruise Control
wordt uitgeschakeld / in pauze gezet.
BELANGRIJK De maximaal door het
systeem toegepaste remwerking is
beperkt. De bestuurder kan in elk geval,
zo nodig, altijd handmatig remmen.
BELANGRIJK Als het systeem voorziet
dat het remniveau onvoldoende is om de
ingestelde afstand te handhaven, wordt
de nadering tot het voorgaande voertuig
aan de bestuurder gesignaleerd met de
weergave van de melding 'BRAKE!'
('Remmen!') of door een speciaal bericht
op het display, de nadering die
voorafgaat. Er klinkt bovendien een
geluidssignalering. In dit geval moet
onmiddellijk in de nodige mate geremd
worden om de veiligheidsafstand van het
voorliggende voertuig te handhaven.
11607146S0019EM
11707146S0015EM
127
Page 130 of 232

BELANGRIJK Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
na te gaan of er op de route van het
voertuig geen voetgangers, andere
voertuigen of voorwerpen aanwezig zijn.
Het niet in acht nemen van deze
waarschuwingen kunnen ongevallen of
letsel tot gevolg hebben.
BELANGRIJK Het is de volledige
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om een veilige afstand van het
voorliggende voertuig te bewaren
volgens de geldende verkeersregels in de
verschillende landen.
“STOP AND GO” STRATEGIE
Met de strategie van de werking “Stop
and Go” kan de veiligheidsafstand van het
voertuig worden bewaard die voorafgaat
tot de complete stilstand van de auto,
bovendien zorgt het voor de
automatische herstart van de auto
wanneer het voorgaande voertuig binnen
twee seconden weer gestart wordt,
daarentegen is het om weer te starten
nodig het gaspedaal in te trappen of op
de knop RES te drukken.
UITSCHAKELING
Het systeem wordt uitgeschakeld en de
ingestelde snelheid wordt gewist als:
er op de knopvan de Active Cruise
Control (met ingeschakeld systeem of in
pauze) wordt gedrukt;
het startsysteem op STOP wordt
gezet;
de RACE modus wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt geannuleerd (terwijl
de ingestelde snelheid en afstand
opgeslagen blijven):
wanneer het systeem in pauze wordt
gezet (zie paragraaf “Inschakelen /
Uitschakelen Active Cruise Control”);
als de condities die in de paragraaf “De
gewenste snelheid instellen” zich
voordoen;
SIGNALERING BEPERKTE WERKING
VAN HET SYSTEEM
Als op het display dit bericht wordt
weergegeven, doet er zich mogelijk een
conditie voor die de werking van het
systeem beperkt.
De mogelijke redenen voor deze
beperking zijn een blokkering van het
zicht van de camera of een storing. Als
een belemmering wordt gesignaleerd,
maak dan het gebied van de voorruit
schoon dat in fig. 111 is weergegeven en
controleer of het bericht verdwijnt.
Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking terugkeren.
Als de fout aanhoudt, contact op nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
VOORZORGSMAATREGELEN TIJDENS
HET RIJDEN
In sommige rijsituaties (zie de
beschrijving) werkt het systeem mogelijk
niet correct: de bestuurder moet dan ook
altijd de controle over het voertuig
behouden.
Een aanhangwagen slepen
Het slepen van een aanhangwagen wordt
niet aanbevolen tijdens het gebruik van
het systeem.
Niet uitgelijnd voertuig
Het is mogelijk dat het systeem een
voorligger op dezelfde rijbaan die niet op
dezelfde richtingslijn zit of een voertuig
dat via een zijstrook invoegt, niet
detecteert. In deze gevallen wordt
mogelijk onvoldoende afstand
gegarandeerd van voorliggende
voertuigen.
Het niet-uitgelijnde voertuig kan de
richtingslijn inkomen of verlaten,
waardoor een plotselinge remwerking of
versnelling van het voertuig wordt
veroorzaakt.
Sturen en bochten
Bij het nemen van een bocht fig. 118 met
ingesteld systeem, kan het systeem de
snelheid en de acceleratie begrenzen om
de stabiliteit van het voertuig te
garanderen, ook als er geen voorliggers
zijn gedetecteerd.
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 232

Na de bocht herstelt het systeem de
eerder ingestelde snelheid.
BELANGRIJK Bij scherpe bochten kunnen
de prestaties van het systeem beperkt
zijn. In dit geval is het aanbevolen om het
systeem uit te schakelen. Bovendien
herinneren we eraan dat de snelheid
uitsluitende IN en dus niet VÓÓR de
bocht wordt beperkt. Let daarom altijd
goed op.
Gebruik van het systeem op een helling
Bij het rijden op wegen met variabele
hellingen detecteert het systeem
mogelijk de aanwezigheid van een
voertuig op dezelfde rijstrook niet. De
prestaties van het systeem kunnen
beperkt zijn afhankelijk van de snelheid,
de lading van het voertuig, de
verkeerssituatie en de steilheid van de
stijging/daling.Wisselen van rijbaan
Het systeem detecteert mogelijk niet de
aanwezigheid van een voertuig zolang
deze zich niet volledig op de rijstrook
bevindt waarop u rijdt.
In dat geval wordt mogelijk niet
voldoende afstand van het van rijbaan
wisselende voertuig gegarandeerd: het is
aanbevolen om altijd goed op te letten en
om altijd klaar te zijn om zo nodig te
remmen.
Kleine voertuigen
Sommige voertuigen met een smal
profiel (bijv. fietsen en motorfietsen
fig. 120 ) die in de buurt van de
buitenranden van de rijstrook rijden of
die via de binnenkant invoegen, worden
niet gedetecteerd zolang ze niet volledig
binnen de rijstrook zijn.In dit geval wordt mogelijk niet
voldoende afstand gegarandeerd van
voorliggende voertuigen.
Stilstaande voorwerpen en voertuigen
Het systeem kan de aanwezigheid van
stilstaande voorwerpen en voertuigen
niet detecteren. Het systeem treedt
bijvoorbeeld niet in werking in situaties
waarin het voorliggende voertuig de
rijstrook verlaat en het voertuig daarvoor
stilstaat op de rijstrook. Let altijd goed
op, zodat u altijd klaar bent om te
remmen als dat nodig is.
Voorwerpen en voertuigen die in
tegenovergestelde richting of in
dwarsrichting bewegen
Het systeem kan de aanwezigheid van
voorwerpen en voertuigen die in
tegenovergestelde richting of in
dwarsrichting bewegen fig. 121 niet
detecteren en treedt dus niet in werking
11807146S0011EM
11907146S0012EM
12007146S0013EM
129
Page 132 of 232

als het deze voorwerpen tegenkomt.
BELANGRIJK
116)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.
117)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de bestuurder,
die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in volledige
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
moet altijd de op veilige afstand te rijden ten
opzichte van het voertuig dat voor hem rijdt.
118)Het systeem wordt niet ingeschakeld
bij aanwezigheid van voetgangers,
voertuigen die in tegengestelde richting of in
dwarsrichting bewegen en stilstaande
voorwerpen (bijv. een voertuig dat stilstaat
in een file of met pech).119)Het systeem is niet in staat rekening te
houden met weg-, verkeers- en
weersomstandigheden en met situaties met
slecht zicht (bijv. mist).
120)Het systeem herkent niet altijd
volledig complexe rijcondities. Dit kan leiden
tot een verkeerde of ontbrekende analyse
van de te bewaren veilige afstand.
121)Het systeem kan de maximale
remkracht niet op het voertuig toepassen:
het voertuig wordt dan ook niet volledig
gestopt.
BELANGRIJK
40)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals zware
regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw.
41)De sectie van de bumber voor de sensor
mag niet bedekt zijn met stickers, extra
koplampen of enig ander voorwerp.
42)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen of
een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
43)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
44)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera op
de voorruit. Neem in geval van een storing
van de sensor contact op met een Alfa
Romeo Servicenetwerk.45)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
46)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond de
sensor (paneel dat de sensor bedekt op de
linkerkant van de bumper). Bij frontale
botsingen kan de sensor automatisch
worden uitgeschakeld en op het display
wordt een signalering weergegeven om aan
te geven dat de sensor moet worden
gerepareerd. Ook bij afwezigheid van
storingssignalen moet het systeem worden
uitgeschakeld als u vermoedt dat de stand
van de radarsensor is gewijzigd (bijv. door
frontale botsingen bij lage snelheid zoals
tijdens parkeermanoeuvres). Ga in deze
gevallen naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk om de radarsensor te laten
uitlijnen of vervangen.
12107146S0014EM
130
STARTEN EN RIJDEN
Page 133 of 232

PARKEERSENSORENSYSTEEM
(indien aanwezig)
122)
47) 48) 49)
VERSIES MET 4 SENSOREN
De parkeersensoren in de achterste
bumper fig. 122 detecteren de
aanwezigheid van obstakels en
waarschuwen de bestuurder erover via
een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.
Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 123 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
wordt deze automatisch geactiveerd
door het inschakelen van de
achteruitversnelling, terwijl het
uitgeschakeld wordt door het
inschakelen van een andere versnelling.
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld zodrade stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
VERSIES MET 8 SENSOREN
De parkeersensoren in de voorste
(fig. 124 ) en achterste (fig. 125 ) bumper
detecteren de aanwezigheid van
obstakels en waarschuwen de bestuurder
via een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.
12207176S0001EM
12307176S0002EM
12407176S0003EM
12507176S0001EM
131
Page 134 of 232

Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 123 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld en het systeem geactiveerd
is, worden zowel de sensoren aan de
voorkant als aan de achterkant
geactiveerd. Als een andere versnelling is
ingeschakeld, worden de sensoren aan de
achterkant uitgeschakeld, terwijl de
sensoren aan de voorkant actief blijven
tot 15 km/h wordt overschreden.
Werking met een aanhanger
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken, terwijl de
sensoren aan de voorkant ingeschakeld
blijven en akoestische en visuele
waarschuwingen kunnen geven. Desensoren achter worden automatisch
weer ingeschakeld zodra de stekker van
de aanhangerkabel verwijderd wordt.
Belangrijke opmerkingen
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid
van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op het
oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van de
sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, de auto te zwaarbeladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten;
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
Parkeersensorensysteem te gebruiken,
wordt geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade aan
voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk te
wenden om het parkeersensorensysteem
te laten bijwerken, aangezien de trekhaak
door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 232

BELANGRIJK
122)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere mensen
(vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op
het parcours dat u af wilt leggen. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
48)Werkzaamheden aan de bumpers in de
zone van de sensoren, mogen uitsluitend bij
een Alfa Romeo Servicepunt uitgevoerd
worden. Werkzaamheden aan de bumper die
niet goed worden uitgevoerd, kunnen de
werking van de sensoren in gevaar brengen.49)Voor het overspuiten van de bumpers of
eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.
WAARSCHUWING
RIJBAANOVERSCHRIJDING
(LDW) SYSTEEM
BESCHRIJVING
50) 51) 52) 53) 54) 55)
Het Lane Verlatings-
waarschuwingssysteem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer een of meer
rijstrookbegrenzingslijnen worden
gedetecteerd en het voertuig deze
overschrijdt zonder tussenkomst van de
bestuurder (richtingaanwijzer niet
ingeschakeld), laat het systeem een
geluidssignaal horen.
Als het voertuig de rijstrook blijft
verlaten zonder tussenkomst van de
bestuurder, dan gaat het lampje op het
display branden (rechts of links) om de
bestuurder aan te sporen om het voertuig
weer binnen de begrenzingslijnen van de
rijstrook te brengen.
133
Page 136 of 232

SYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN
Het systeem wordt ingeschakeld/
uitgeschakeld door het indrukken van de
knop, fig. 126
Bij elke inschakeling van de motor
behoudt het systeem de werking die het
had bij de vorige uitschakeling.
Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
de voertuigsnelheid boven 60 km/h is;
de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn tenminste zichtbaar aan een zijde;
de zichtbaarheid is afdoende;
de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld.
BELANGRIJK
50)Uitstekende ladingen op het dak van het
voertuig kunnen interfereren met de goede
werking van de camera. Controleer, voor het
wegrijden, of de lading goed geplaatst is en
of het werkingsbereik van de camera niet
afgedekt wordt.
51)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk, neem
dan uitsluitend contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze in de buurt van de camera
beschadigd is.
52)Knoei niet me de camera en voer er geen
werkzaamheden aan uit. Dek de openingen in
het sierdeksel onder de achteruitkijkspiegel
niet af. Neem in geval van een storing van de
camera contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
53)Dek het werkingsbereik van de camera
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere voorwerpen op de
motorkap (bijv. een laag sneeuw) en zorg
ervoor dat die de werking van de camera niet
belemmeren
54)De camera kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals:
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw, vorming van ijslagen op de voorruit.55)De werking van de camera kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid van
stof, condens, vuil of ijs op de voorruit, door
verkeersomstandigheden (bijv. voertuigen
die niet in lijn met uw voertuig rijden,
voertuigen die de weg oversteken of in de
andere richting op dezelfde rijbaan rijden, in
een krappe bocht), door omstandigheden van
het wegdek en rijomstandigheden (bijv. rijden
op onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken om te
voorkomen dat er krassen op de voorruit
komen. De werking van de camera kan ook
beperkt of afwezig zijn onder sommige rij-,
verkeers- en wegdekomstandigheden.
12607226S0001EM
134
STARTEN EN RIJDEN