
Na een verwarmingsniveau te hebben
gekozen, moet u enkele minuten wachten
voordat warme lucht in het interieur
stroomt.
BELANGRIJK Om de acculading te
behouden, kan deze functie niet
ingeschakeld worden als de motor uit
staat.
ACHTERBANK
11)
Er kunnen drie passagiers op de
achterbank zitten.
GESCHEIDEN INKLAPBARE
ACHTERBANK
(indien aanwezig)
De bagageruimte kan gedeeltelijk (1/3 of
2/3) of volledig worden uitgebreid door
de achterbank te scheiden.Gedeeltelijke uitbreiding van de
bagageruimte (1/3 of 2/3)
6)
Bij het uitbreiden van de bagageruimte
aan de rechterkant, kunnen er twee
passagiers links op de achterbank
plaatsnemen. Bij het uitbreiden van de
bagageruimte aan de linkerkant kan er
slechts één passagier plaatsnemen.
Ga als volgt te werk:
zet de hoofdsteunen van de
achterstoelen helemaal naar beneden;
plaats de veiligheidsgordel zo dat het
de beweging van de rugleuning niet
verhindert terwijl deze wordt gekanteld;
bedien hendel 1 fig. 19 (in de
bagageruimte) om het linkerdeel of
hendel 2 om het rechterdeel van de
rugleuning in te klappen: dit zal
automatisch naar voren klappen.
Begeleid, indien nodig, de rugleuning
tijdens het eerste deel van het inklappen.Terugzetten van de rugleuningen
Beweeg de veiligheidsgordels naar de
zijkant en zorg ervoor dat ze correct
worden verlengd en niet gedraaid en dat
ze niet achter de rugleuningen van de
stoelen vast blijven zitten. Haal dan de
rugleuningen omhoog door ze terug te
duwen totdat u de vergrendelingsklik
hoort van beide aansluitmechanismen.
12)
Middelste rugleuning gedeelte
neerklappen
Alvorens de rugleuning in te klappen,
zorgen dat de achterste centrale
veiligheidsgordel niet is omgelegd en er
geen voorwerpen zijn op het middelste
deel van het achterbankkussen (indien
aanwezig, deze verwijderen).
1704066S0005EM
1804066S0005EM1904066S0007EM
21

GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met de
rug tegen de rugleuning zit.
Om de gordels vast te maken, de gesp 1
fig. 77 vasthouden en deze in sluiting
2 steken, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Om de gordel los te maken, druk op knop
3 en begeleid de gordel tijdens het
teruglopen met de hand, zodat hij niet
draait.
69)
De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel word
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
Leg de achterste veiligheidsgordels om
zoals getoond in fig. 78 en fig. 79 .
Anders dan de veiligheidsgordels aan dezijkanten, heeft de middelste een
dubbele sluiting. Rol de gordel af, pak de
bevestigingsgesp 3 fig. 78 en
introduceer deze in de behuizing 4, breng
dan gesp 2 in behuizing 1 en zorg ervoor
dat beide gordels correct bevestigd
worden.
Om gesp 3 los te laten, druk op knop
5 met een van beide
gordelbevestigingsgespen.
70)
BELANGRIJK
69)Druk tijdens het rijden nooit op knop 3.
70)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een groot
risico en bovendien een gevaar opleveren
voor de inzittenden voorin.
7706056S0001EM
7806056S0002EM
7906056S0003EM
87

SBA (Gordelwaarschuwing)
SYSTEEM
Het SBA-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampjes branden op het
instrumentenpaneel en pictogrammen op
het display) en een geluidssignaal (zie de
volgende paragrafen).
OPMERKING Neem contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om de
zoemer uit te schakelen. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
Connect systeem weer ingeschakeld
worden.
GEDRAG WAARSCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL VOOR
Wanneer de startinrichting naar AAN
wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(zie fig. 80 )
enkele seconden branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels voor.
Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende op de
stoel) niet is vastgemaakt, blijft het
waarschuwingslampje permanent
branden.Zodra de drempel van 8 km/h gedurende
enkele seconden wordt overschreden
(variabel volgens de
voertuigomstandigheden) terwijl de
veiligheidsgordels aan bestuurders- of
passagierszijde (met passagier op de
stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er een
geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden branden.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen in
werking treedt dan blijft hij actief voor de
gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen, wordt
ingeschakeld, wordt het geluidssignaal
uitgeschakeld en gaat het
waarschuwingslampje
permanent
branden. De cycluswaarschuwingssignalen wordt hervat
zodra de snelheid van 8 km/h weer
overschreden wordt.
GEDRAG PICTOGRAM
VEILIGHEIDSGORDEL ACHTERBANK
(indien aanwezig)
De pictogrammen worden weergegeven
op het display (fig. 81 ) enkele seconden
nadat de startinrichting naar de stand
AAN is gedraaid, ze verdwijnen na
ongeveer 30 seconden.
Nadat er een portier gesloten wordt, of
na een wijziging in de status van het
vastmaken van de gordel, worden de
pictogrammen weer gedurende ongeveer
30 seconden weergegeven, waarna ze
verdwijnen.
De op het display weergegeven
pictogrammen geven aan:
1.veiligheidsgordellinksachter;
2-veiligheidsgordelmidden achter, (voor
bepaalde versies/markten);
3-veiligheidsgordelrechtsachter.
8006066S0001EM
88
VEILIGHEID

De pictogrammen worden weergegeven
in overeenstemming met de
veiligheidsgordels van de achterbank, en
blijven ongeveer 30 seconden branden na
de laatste statusverandering van de
veiligheidsgordels:
als de veiligheidsgordel is
vastgemaaktis het bijbehorende
pictogram groen;
als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaaktis het bijbehorende
pictogram rood;
Als de veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een geluidssignaal
(3 "piepjes") en gaat het bijbehorende
pictogram op het display branden.
Bovendien zullen de pictogrammen weer
30 seconden gaan branden, elke keer als
een van de achterportieren wordt
gesloten. Voor elke veiligheidsgordel die
wordt losgemaakt wordt een apart
visueel signaal (rood knipperend lampje)ingeschakeld. Het pictogram wordt groen
nadat de bijbehorende veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
De pictogrammen voor de achterbank
doven ongeveer 30 seconden na het
laatste signaal, ongeacht de status van
de veiligheidsgordel (rood of groen
pictogram).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het SBR-systeem
alleen aangeven of de veiligheidsgordels
niet zijn vastgemaakt (rood pictogram) of
wel vastgemaakt (groen pictogram), niet
de aanwezigheid van passagiers.
De waarschuwingslampjes/
pictogrammen zijn allemaal uit als alle
veiligheidsgordels (voor en achter) zijn
vastgemaakt wanneer de startinrichting
in de stand AAN staat.
Voor de achterbank gaan de
pictogrammen enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand AAN is
gedraaid branden, ongeacht de status
van de veiligheidsgordels (zelfs als de
gordels allemaal zijn vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/
pictogrammen gaan branden als de
status van minstens één gordel verandert
van vastgemaakt naar losgemaakt of
andersom.
GORDELSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor en achter met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op hun
plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging beperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners hebben
gewerkt als de gordel niet meer opgerold
wordt.
De auto is ook uitgerust met een tweede
gordelspanner bij de voorste
veiligheidsgordels (gemonteerd bij de
dorpellijst). De activering hiervan kan
herkend worden aan de verkorting van de
metalen kabel.
Tijdens de werking van de gordelspanner
kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is
niet schadelijk en duidt niet op
brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.
Als de gordelspanner door uitzonderlijke
natuurlijke gebeurtenissen (bijv.
overstromingen, vloedgolven enz.) met
water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hem te
laten vervangen.
8106066S0002EM
89

BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
KRACHTBEGRENZERS
71)
31)
Voor een nog betere bescherming van de
inzittenden bij een ongeval, zijn de
oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen,
die van de achterbank voorzien van een
krachtbegrenzer die bij een frontale
aanrijding de piekbelasting op de borst
en schouders beperkt.
ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR
HET GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
72) 73) 74)
Neem alle plaatselijke wettelijke
voorschriften met betrekking tot het
gebruik van veiligheidsgordels in acht en
zorg ervoor dat ook de overige
inzittenden dit doen. Leg de
veiligheidsgordel altijd om alvorens weg
te rijden. Ook zwangere vrouwen moeten
de veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren kind
wordt het risico op verwondingen bij een
ongeval fors ingeperkt als de gordel
wordt gedragen.Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel
het onderste deel van de gordel lager
omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik fig. 82 komt.
Naar gelang de zwangerschap verder
gevorderd is, moet de bestuurder zowel
de stoel als het stuurwiel zodanig
verstellen dat volledige controle over het
voertuig mogelijk is (pedalen en stuurwiel
moeten gemakkelijk bereikbaar zijn). De
maximale speling tussen de buik en het
stuurwiel moet aangehouden worden.
Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is.
Het bovenste gordelgedeelte moet over
de schouder en schuin over de borst
liggen. Het onderste gordelgedeelte
moet over het bekken fig. 83 en dus niet
over de buik van de inzittende liggen.
Steek nooit voorwerpen (wasknijpers,
klemmen enz.) tussen de gordel en het
lichaam van de inzittende.Elke gordel mag slechts door één iemand
gebruikt worden. Vervoer nooit kinderen
op de schoot van inzittenden met één
veiligheidsgordel voor beiden fig. 84.
Steek geen enkel voorwerp tussen de
gordel en het lichaam van een inzittende.8206076S0001EM
8306076S0002EM
8406076S0003EM
90
VEILIGHEID

ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
zorg er altijd voor dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd. Vervang
de gordels ook altijd als de
gordelspanners in werking zijn getreden;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze droog
blijven;
vervang de gordels als ze sporen van
slijtage of beschadiging vertonen.
BELANGRIJK
71)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Neem contact op met het
Alfa Romeo Servicenetwerk om hen na
activering te laten vervangen.72)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel. Neem
altijd contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
73)Voor maximale bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet men
goed tegen de rugleuning aanzitten en moet
de gordel goed aansluiten op de borst en het
bekken. Draag altijd veiligheidsgordels,
zowel voor- als achterin! Rijden zonder
veiligheidsgordels doet bij een ongeval het
risico op ernstige verwondingen toenemen
en kan zelfs de dood tot gevolg hebben.
74)Als de gordel zwaar is belast,
bijvoorbeeld bij een ongeval, moet deze
volledig worden vervangen, samen met de
verankeringen, de bevestigingsschroeven
van de verankeringen en de gordelspanner;
ook als er namelijk geen zichtbare defecten
zijn, kan de gordel zijn sterkte-
eigenschappen zijn verloren.
BELANGRIJK
31)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan 100 °C
gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de
gordelspanners beschadigen of in werking
doen treden. Neem contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
KINDERZITJES
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
75) 76) 77) 78)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik maken
van goedgekeurde beveiligingssystemen,
ook pasgeborenen en kinderen!
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese richtlijn
2003/20/EG.
Kinderen met een lengte van minder dan
1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar
moeten beschermd worden door
geschikte kinderzitjes en moeten op de
achterbank zitten.
Statistieken over ongevallen tonen aan
dat de achterbank een betere
bescherming biedt voor kinderen.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in verhouding
tot de rest van het lichaam groter en
zwaarder, maar de spieren en de
botstructuur van kinderen zijn nog niet
volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte
beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel in
geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel mogelijk
te beperken.
91

EEN ISOFIX-KINDERZITJE MONTEREN
83) 84) 85) 86) 87)
De achterstoelen aan de zijkanten van
het voertuig zijn uitgerust met
ISOFIX-bevestigingen, voor het snel,
eenvoudig en veilig bevestigen van
kinderzitjes.
Met het ISOFIX-systeem kunt u het
ISOFIX-kinderzitje monteren zonder
gebruik van de veiligheidsgordels van de
auto maar door dit rechtstreeks vast te
maken aan de stoel met behulp van de
drie bevestigingspunten in de auto.
ISOFIX-kinderzitjes en conventionele
kinderzitjes kunnen in hetzelfde voertuig
op verschillende stoelen worden
gemonteerd.
Om een ISOFIX-kinderzitje te installeren,
moet deze worden bevestigd aan de twee
metalen bevestigingspunten 1 fig. 89 die
kunnen worden bereikt door de portieren
2 op te tillen achter het kussen van de
achterbank, op het punt waar het tegen
de rugleuning komt, bevestig dan de
bovenste haak van het kinderzitje aan het
speciale bevestigingspunt 3
fig. 90 achter de hoofdsteun van de bank.Ter illustratie toont fig. 91 een voorbeeld
van een universeel ISOFIX-kinderzitje
voor gewichtsgroep 1.
BELANGRIJK De fig. 91 is indicatief en
dient slechts ter illustratie van de
montage. Monteer het kinderzitje
overeenkomstig de aanwijzingen, die
bijgesloten moeten zijn.
OPMERKING Wanneer een Universeel
ISOFIX-kinderzitje wordt gebruikt,
kunnen alleen ECE R44 "ISOFIX
Universal” (R44/03 of latere updates)
typegoedgekeurde kinderzitjes gebruikt
worden (zie fig. 92 ). Voor andere
gewichtsgroepen zijn specifieke
ISOFIX-kinderzitjes voorzien, die alleen
gebruikt kunnen worden als ze speciaal
voor dit voertuig zijn getest (zie overzicht
voertuigen met bijbehorend kinderzitje).8906086S0009EM
9006086S0005EM
9106086S0006EM
9206086S0007EM
95

Belangrijke aanbevelingen voor het
veilig vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting in
gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Indien een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
is gemonteerd, aan passagierszijde, dan
wordt geadviseerd de hoofdsteun te
verwijderen (zie de procedure
beschreven in de paragraaf
"Hoofdsteun", hoofdstuk "Kennismaking
met het voertuig"). De hoofdsteun moet
weer goed op zijn plaats gezet worden als
er geen kinderzitje gemonteerd is.
Als de passagiersairbag buiten
werking is gesteld, controleer dan of het
lampje op het dashboard brandt om er
zeker van te zijn dat deze airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de
producent verplicht bij het kinderzitje
moet leveren zorgvuldig in acht. Bewaar
deze aanwijzingen samen met de overige
documenten en dit instructieboek in het
voertuig. Gebruik geen gebruikte
kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts
één kind: vervoer nooit twee kinderen in
één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot, ook
geen pasgeborenen. Niemand is in staat
om een kind vast te houden bij een
ongeval.
Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
BELANGRIJK
75)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein
ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de
dood van het kind tot gevolg hebben. Het is
raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op
de achterbank te vervoeren: bij een ongeval
biedt de achterbank de meeste
bescherming.76)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
77)Mocht het toch nodig zijn om een kind in
een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
Connectsysteem (zie de paragraaf
Aanvullend Veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag"), de uitschakeling moet geverifieerd
worden door te controleren of de led
OFF
op het dashboard brandt. Bovendien moet
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
78)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit of
als het kind in een geschikt kinderzitje zit
79)Onjuiste montage van het kinderzitje
kan ertoe leiden dat het
beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij
een ongeval kan het kinderzitje loskomen en
kan het kind zelfs dodelijk gewond raken.
Houd u bij het monteren van kinderzitjes
voor pasgeborenen of kinderen strikt aan de
aanwijzingen van de fabrikant.
102
VEILIGHEID