door middel van een nieuwe bediening op
hetzelfde apparaat.
BELANGRIJK De spiegels moeten tijdens
het rijden altijd geopend zijn en mogen
nooit ingeklapt zijn.
ELEKTRISCH DIMBARE
BUITENSPIEGELS
(indien aanwezig)
Net als een achteruitkijkspiegel, is een
elektrisch dimbare spiegel ook
beschikbaar op sommige versies, die zijn
reflecterende eigenschappen
automatisch aanpast om oogverblinding
van de bestuurder te voorkomen. De
oogverblindingpreventie elektrochrome
inschakel-/uitschakelknop fig. 26 is
dezelfde voor alle achteruitkijkspiegels.
BELANGRIJK
16)Omdat de buitenspiegels gebogen zijn,
kunnen zij uw perceptie van de afstand
enigszins wijzigen.
BUITENVERLICHTING
LICHTSCHAKELAAR
De lichtschakelaars fig. 29, die zich op de
linkerzijde (versies met stuur links) of op
de linkerzijde (versies met stuur rechts)
van het dashboard bevindt, worden de
koplampen, het stadslicht, de
dagrijlichten, het dimlicht, de mistlampen,
mistachterlichten en de regeling
lichtsterkte instrumentenpaneel en de
symbolen op de bedieningsknoppen
bediend.
De externe lampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer de startinrichting
in de ON positie staat, behalve voor
parkeerlichten. Zie de "Parkeerlichten"
paragraaf, in dit hoofdstuk voor meer
informatie.Het instrumentenpaneel en de
verschillende bedieningstoetsen op het
dashboard worden verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.AUTO-FUNCTIE (schemersensor)
Dit is een infrarood-ledsensor die samen
met de regensensor werkt en die zich op
de voorruit bevindt. Deze kan variaties in
het buitenlicht detecteren op basis van
de lichtgevoeligheid die ingesteld is via
het Connectsysteem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht is er nodig om de verlichting in
te schakelen.
Inschakeling van de functie
Draai de lichtschakelaar naar AUTO.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand AAN.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, draai de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO.
DIMLICHT
Draai de lichtschakelaar naarom het
stadslicht, de verlichting van het
instrumentenpaneel en het dimlicht in te
schakelen.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
2904126S0005EM
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op slecht
verlichte plaatsen te vergemakkelijken
twee tijdregelingen voorzien.RUITENWISSER
RUITENWISSER/-SPROEIER
7) 8)
Dit werkt alleen met de contactsleutel in
de stand ON.
Draaiknopje fig. 34 kan in de volgende
standen gezet worden:
ruitenwisser uit.
door het draaiknopje naar de eerste
stand te draaien wordt het eerste
sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de
tweede stand te draaien wordt het
tweede sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de derde
stand te draaien wordt het eerste
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers geactiveerd.
door het draaiknopje naar de vierde
stand te draaien, wordt het tweede
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers in handmatige modus
geactiveerd.
Hef de hendel op (onstabiele stand) om
de MIST-functie in te schakelen: de
werking wordt beperkt tot de tijd dat de
hendel in deze stand wordt gehouden. Bij
het loslaten keert de hendel terug naar de
beginstand en wordt de werking van de
ruitenwissers automatisch afgebroken.
Deze functie is handig om een dun laagje
vuil of ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
BELANGRIJK Met deze functie wordt de
ruitensproeier niet geactiveerd; er wordt
dus geen ruitensproeiervloeistof op de
voorruit gesproeid. Om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien, moet de sproeifunctie gebruikt
worden.
Met draaiknopje in stand
of,
wordt de wissnelheid automatisch aan de
voertuigsnelheid aangepast.
3404146S0001EM
31
Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
Houd de hendel aangetrokken om zowel
de ruitensproeier als de ruitenwisser in
één enkele beweging automatisch in te
schakelen.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt de
ruitenwisser na drie slagen.
Na circa 6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
REGENSENSOR
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, in contact met de
voorruit en detecteert de aanwezigheid
van regen en regelt het wissen van de
voorruit aan de hand van de hoeveelheid
water op de ruit.
Inschakelen/uitschakelen
9) 10)
Door het draaiknopje fig. 34 naar stand
ofte draaien, wordt de
regensensor geactiveerd.
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers één wisslag.
(aanduidend dat de opdracht is
aangenomen).
Gebruik het draaiknopje fig. 34 of draai
de startinrichting op STOP.Als de startinrichting naar de stand STOP
wordt gedraaid, terwijl draaiknopje
fig. 34 in in
ofstaat, zal er,
wanneer het voertuig weer wordt gestart
(startinrichting in stand ON), geen
wiscyclus worden uitgevoerd, ook al
regent het.
19)
BELANGRIJK
19)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te
verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwisser niet meer werkt, ook niet na de
motor opnieuw te hebben gestart, neem dan
contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet met van de
ruit opgeheven wisserbladen in.
9)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
10)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
32
KENNISMAKING MET DE AUTO
Gele waarschuwingslampjes
Lampje Wat betekent dat?
STORING ABS
Wanneer de startinrichting in de stand ON wordt gezet, gaat dit lampje branden. Het moet doven kort nadat de motor is gestart.
Dit lampje gaat branden om een storing van het ABS aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar met
uitsluiting van het ABS-systeem.
Rijd zeer voorzichtig en neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING TPMS
Als dit lampje gaat branden, dan duidt dit op een storing van het TPMS-systeem. Als op een of meerdere wielen geen sensoren
zijn gemonteerd, verschijnt er een bericht op het display tot de oorspronkelijke condities zijn hersteld.
Rijd niet verder met een of meerdere lekke banden, dit kan de bestuurbaarheid van de auto in gevaar brengen. Breng het voertuig
tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen. Herstel onmiddellijk de correcte spanning van de banden met behulp van de
speciale bandenreparatiekit (zie de paragraaf "Een wiel repareren" in het hoofdstuk "Noodgevallen") en neem zo snel mogelijk
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te geven dat de bandenspanning lager is dan de aanbevolen waarde en/of dat de
band langzaam spanning verliest. Onder deze omstandigheden kunnen een optimale levensduur van de banden en een optimaal
brandstofverbruik niet gegarandeerd worden.
In elke situatie waarin op het display het bericht "Raadpleeg instructieboek" wordt weergegeven, is het VERPLICHT om de inhoud
van de paragraaf "Wielen en velgen" in het hoofdstuk "Technische gegevens" te raadplegen, en moeten de aanwijzingen die u
daarin vindt strikt worden opgevolgd.
ESC-SYSTEEM
Wanneer de startinrichting in ON wordt gezet, gaat het lampje branden maar het moet doven zodra de motor is gestart.
Inwerkingtreden ESC-systeem: inwerkingtreding van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het
waarschuwingslampje: dit geeft aan dat de stabiliteit en de grip van de auto in kritieke toestand verkeren.
Storing ESC-systeem: Als het lampje niet dooft, of blijft branden terwijl de motor loopt, is er een storing in het ESC-systeem
aangetroffen.
Neem in dit soort gevallen zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Storing Hill Start Assist-systeem: het gaan branden van het lampje duidt op een storing van het Hill Start Assist-systeem.
Neem in dit soort gevallen zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
54
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Symbool Wat betekent dat?
VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies)
Het waarschuwingslampje gaat branden indien het startsysteem naar de stand ON wordt gezet, het symbool gaat aan en weer uit
als de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij gemiddelde of hoge buitentemperatuur licht het lampje kortstondig op.
STORING VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies)
Het waarschuwingslampje knippert om aan te geven dat er een storing in het voorgloeisysteem is.
Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR
Als dit lampje gaat branden, dan duidt dit op een storing van de motoroliedruksensor.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING SENSOR MOTOROLIEPEIL
Als dit lampje gaat branden, dan duidt dit op een storing van het motoroliepeil.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING FORWARD COLLISION WARNING (FCW)
Het symbool gaat branden als er een storing van het Forward Collision Warning-systeem is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
START & STOP EVO SYSTEEMSTORING
Het symbool licht op om een storing aan te geven in het Start & Stop Evo-systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de storing op te lossen.
STORING REGENSENSOR
Het symbool gaat branden als er een storing van automatische ruitenwisser is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING SCHEMERSENSOR
Het symbool gaat branden als er een storing van de automatische dimlichthoogteregeling is.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING BLIND SPOT MONITORING-SYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van een storing van het Blind Spot Monitoring-systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR
Het symbool gaat branden als de brandstofniveausensor een storing heeft
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
63
Symbool Wat betekent dat?
STORING BUITENVERLICHTING
Het symbool gaat branden om een storing in een van de volgende verlichting aan te geven: dagverlichting (DRL's) / parkeerlichten
/ richtingaanwijzers aanhanger (indien aanwezig) / verlichting aanhanger (indien aanwezig); stadslichten / richtingaanwijzers /
mistlamp / achteruitrijlicht / remlichten / kentekenplaatverlichting.
De storing kan veroorzaakt zijn door een doorgebrande lamp, zekering, of een onderbroken elektrische verbinding.
Vervang de lamp of de betrokken zekering. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING KEYLESS START-SYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van een storing van het Keyless Start-systeem.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Het symbool gaat branden in geval van een storing van de afsluiter van de brandstoftoevoer.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STORING LANE DEPARTURE WARNING-SYSTEEM (LDW)
Het symbool gaat branden als er zich een storing van het Lane Departure Warning-systeem voordoet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
SLIJTAGE OP REMBLOKKEN
Gaat branden wanneer de remblokken hun slijtagegrens hebben bereikt.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
BELANGRIJK Gebruik altijd originele of gelijkwaardige onderdelen omdat het Integrated Brake System (IBS) storingen kan
detecteren.
STORING AUTOMATISCHE INSCHAKELING GROOTLICHT (Automatic High Beam)
(indien aanwezig)
Het symbool gaat branden om een storing van de automatische inschakeling van het grootlicht aan te geven.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de storing op te lossen.
INWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van de activering van de afsluiter van de brandstoftoevoer.
Zie, om het brandstofafsluitsysteem weer in te schakelen, de beschrijving in het deel "Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk
"Noodgevallen". Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog niet hersteld kan worden.
STORING PARKEERSENSOREN
Gaat branden wanneer het systeem is uitgevallen of niet beschikbaar is.
Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de installatie te laten controleren.
64
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
activeert vaak, het wordt aanbevolen om
de onderhoudswerkzaamheden te
verrichten.
39)
ESC-SYSTEEM (Electronic Stability
Control)
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto door
de remkracht naar de juiste wielen te
sturen. Ook het door de motor geleverde
koppel kan verlaagd worden om de
controle over het voertuig te behouden.
Het ESC-systeem maakt gebruikt van de
in de auto gemonteerde sensoren om de
baan te bepalen die de bestuurder wil
volgen en vergelijkt deze met de
werkelijke baan van de auto. Wanneer de
werkelijke baan afwijkt van de gewenste
baan, grijpt het ESC-systeem in om het
overstuur of onderstuur van het voertuig
te corrigeren.
Overstuur: treedt op wanneer de auto
meer draait dan overeenkomstig de hoek
van het stuurwiel zou moeten.
Onderstuur: treedt op wanneer het
voertuig minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje ESC op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
40) 41) 42) 43) 44)
TC-SYSTEEM (Traction Control)
Het systeem grijpt automatisch in als één
of beide aandrijfwielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning)
en bij het optrekken op glad, besneeuwd
of met ijzel bedekt wegdek. Afhankelijk
van de slipomstandigheden kunnen twee
verschillende regelsystemen worden
geactiveerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem in
door het door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
als slechts één aangedreven wiel slipt,
wordt de BLD-functie (Brake Limited
Differential) geactiveerd, waardoor het
wiel dat slipt automatisch afgeremd
wordt (de werking van een
zelfblokkerend differentieel wordt
gesimuleerd). Hierdoor wordt het
motorkoppel dat overgebracht wordt op
het wiel dat niet slipt verhoogt.Inwerkingtreding van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje ESC op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van het voertuig
kritiek zijn.
45) 46) 47) 48) 49)
PBA-SYSTEEM (Panic Brake Assist)
Het PBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren.
Het systeem detecteert het
noodremmen door de snelheid en de
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past
vervolgens de optimale remdruk toe. Dit
kan de remweg verkorten en dus vormt
het PBA-systeem een aanvulling op het
ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
PBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu, dus
niet intermitterend, ingetrapt worden
tijdens het remmen, om zo veel mogelijk
uit het systeem te halen. Verminder niet
de druk op het rempedaal zolang geremd
moet worden.
Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt losgelaten.
50) 51) 52)
73
RIJHULPSYSTEMEN
In het voertuig kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
BSM (Blind Spot Monitoring);
FCW (Forward Collision Warning);
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
BSM-SYSTEEM (Blind Spot
Monitoring)
Het BSM-systeem (Blind Spot
Monitoring) maakt gebruik van twee
radarsensoren, die zich in de
achterbumper bevinden (aan elke kant
een - zie fig. 67 ), om de aanwezigheid van
voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motorfietsen, enz.) in de blinde hoeken
aan de achterkant van de auto te
detecteren.Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van voertuigen in
de detectiezone door het aangaan, aan de
betreffende zijde, van het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 68.
Wanneer de motor gestart wordt, gaat
het waarschuwingslampje branden om de
bestuurder te melden dat het systeem
ingeschakeld is.
Sensoren
56)
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer willekeurig welke versnelling
vooruit wordt ingeschakeld bij een
snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h, of
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De sensoren zijn tijdelijk gedeactiveerd
wanneer het voertuig stationair draait en
de P (Park) modus actief is.De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel en
strekt zich over een lengte van ongeveer
6 meter uit naar de achterkant van het
voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn, bewaakt
het systeem de detectiezones aan beide
kanten van de auto en waarschuwt de
bestuurder voor eventuele aanwezigheid
van voertuigen in deze zones.
Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie verschillende
punten (zijkant, achter en voor) om te
controleren of er een melding naar de
bestuurder moet worden gezonden. Het
systeem kan de aanwezigheid van een
voertuig in een van deze drie zones
detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem echter
in werking treden bij aanwezigheid van
dergelijke voorwerpen. Dit is normaal en
duidt niet op een storing van het
systeem.
6706016S0001EM
6806016S0002EM
76
VEILIGHEID