Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u
zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u
laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen,
zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.
STARTEN EN RIJDEN
DEMOTORSTARTEN...........................110
PARKEREN.................................111
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK . ............114
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK................115
"ALFA DNA™" SYSTEEM.........................118
START & STOP-EVO............................119
SNELHEIDSBEGRENZER.........................120
CRUISE-CONTROL.............................121
ACTIVE CRUISE CONTROL........................123
PARKEERSENSORENSYSTEEM....................131
WAARSCHUWING RIJBAANOVERSCHRIJDING (LDW)
SYSTEEM..................................133
ACHTERUITKIJKCAMERA / DYNAMISCH RASTER.........135
TANKEN...................................136
EEN AANHANGER TREKKEN......................139
ACTIVE CRUISE CONTROL
(indien aanwezig)
116) 117) 118) 119) 120) 121)
40) 41) 42) 43) 44) 45) 46)
De Active Cruise Control (ACC) is een
elektronisch bestuurd rijhulpsysteem dat
de werking van de Cruise Control
combineert met een controlefunctie van
de afstand van het voorliggende voertuig.
Met dit systeem kan het voertuig op een
gewenste snelheid worden gehouden
zonder het gaspedaal in te hoeven
drukken, waarbij bovendien een bepaalde
afstand van de voorligger wordt bewaard
(de afstand kan door de bestuurder
worden ingesteld).
De Active Cruise Control (ACC) maakt
gebruik van een radarsensor achter de
voorbumper fig. 110 en een camera in
het midden van de voorruit fig. 111 om
de nabije aanwezigheid van een
voorligger te detecteren.Het systeem verhoogt het rijcomfort dat
door de elektronische Cruise Control
wordt geboden als u op de snelweg of op
wegen buiten de bebouwde kom met
weinig verkeer rijdt.Waarschuwingen
Als de sensor geen voorligger detecteert,
houdt het systeem een vast ingestelde
snelheid aan.
Als de sensor een voorligger detecteert,
grijpt het systeem automatisch in door
enigszins te remmen (of gas te geven) om
de oorspronkelijk ingestelde snelheid
niet te overschrijden. Dit gebeurt op
zodanige wijze dat het voertuig de vooraf
ingestelde afstand bewaart terwijl het
probeert zich aan te passen aan de
snelheid van de voorligger.
In onderstaande gevallen is de prestatie
van het systeem niet gegarandeerd en
daarom is het aanbevolen om het
systeem uit te schakelen door op de knop
fig. 112 te drukken:
bij mist, harde regen, sneeuw, druk
verkeer en complexe rijsituaties (bijv. bij
wegwerkzaamheden op de snelweg);
in de buurt van een bocht (bochtige
wegen), op bevroren, besneeuwde of
gladde wegen of wegen met steile
hellingen of afdalingen;
invoegen op een afslagstrook of op
een afrit van de autosnelweg; r slepen van
een aanhanger;
een aanhangwagen slepen;
wanneer de omstandigheden veilig
rijden op een constante snelheid niet
mogelijk maken.
11006016S0003EM
11106016S0004EM
123
Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden:
het systeem kan de afstand tussen het
voertuig en de voorligger niet
controleren. In dit geval wordt de
snelheid alleen bepaald door de stand
van het gaspedaal.
Zodra het gaspedaal wordt losgelaten,
keert het systeem terug naar een
normale werking.
Het systeem kannietworden ingesteld:
als het rempedaal wordt ingedrukt;
als de remmen oververhit zijn;
als de elektrische parkeerrem is
ingeschakeld;
als een van de modaliteiten P
(parkeren), R (achteruit), of N (vrijstand)
actief is;
wanneer de toeren van de motor
boven een maximum drempel komen;
als de snelheid van het voertuig niet
binnen het instelbare snelheidsbereik
valt;
als het ESC-systeem in werking is
getreden of zojuist zijn werking
beëindigd heeft (of ABS of andere
stabiliteitscontrolesystemen);
als het ESC-systeem is uitgeschakeld;
als een automatische remwerking
wordt uitgevoerd door het Forward
Collision Warning Plus-systeem (indien
aanwezig);
bij een defect van het systeem zelf;
bij afgezette motor;
bij een belemmering van de
radarsensor (in dit geval moet de zone
van de voorruit waar zich de sensor
bevindt worden schoongemaakt).
Bij ingesteld systeem veroorzaken de
hierboven beschreven condities
bovendien een annulering of een
uitschakeling van het systeem voor
tijdsperioden die kunnen variëren
afhankelijk van de condities.
BELANGRIJK Het systeem wordt niet
uitgeschakeld als bij ingedrukt gaspedaal
hogere snelheden worden bereikt dan
ingesteld kunnen worden (180 km/h of
110 mph, voor instrumentenpanelen met
meeteenheid in mph). Onder deze
omstandigheden kan het systeem niet
correct werken en wordt dus geadviseerd
om het uit te schakelen.
SNELHEIDSVERANDERING
Snelheidstoename
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verhoogd door de SET
schakelaar omhoog te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verhoogd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid verhoogd
worden, met tussenpozen van 10 km/h,
tot de knop wordt losgelaten, daarna
wordt de nieuwe snelheid opgeslagen.Snelheidsafname
Zodra het systeem is geactiveerd kan de
snelheid worden verlaagd door de SET
schakelaar omlaag te halen, bij elke actie
wordt de snelheid verlaagd met 1 km/h.
Als de knop ingedrukt gehouden wordt,
zal de ingestelde snelheid steeds verder
verlaagd worden, met intervallen van
10 km/h, tot de knop wordt losgelaten,
daarna wordt de nieuwe snelheid
opgeslagen.
BELANGRIJK Het bewegen van de
SET-schakelaar zorgt ervoor dat de
snelheid wordt aangepast volgens de
geselecteerde meeteenheid ("metrisch"
of "imperiaal") ingesteld op het Radio
Infotainment Systeem (zie speciaal
supplement).
Waarschuwingen
Als het gaspedaal ingedrukt wordt
gehouden, kan het voertuig versnellen tot
boven de ingestelde snelheid. Als in dit
geval op de knop SET wordt gedrukt,
wordt de snelheid ingesteld op de huidige
snelheid van het voertuig.
Als op de knop SET wordt gedrukt om de
snelheid te verlagen en de motorrem het
voertuig niet voldoende afremt om de
ingestelde snelheid te bereiken, dan
treedt het remsysteem automatisch in
werking. Het systeem handhaaft de
ingestelde snelheid zowel op een helling
125
De afstand van het voorliggende voertuig
is evenredig aan de snelheid.
Het tijdsinterval ten opzichte van het
voorliggende voertuig blijft constant en
varieert van 1 seconde (voor de instelling
met 1 balk voor de korte afstand) tot
2 seconden (voor de instelling met
4 balken voor de maximale afstand).
De instelling van de afstand wordt op het
display weergegeven via een speciaal
pictogram.
Bij het eerste gebruik van het systeem is
de instelling van de afstand 4 (maximaal).
Zodra de afstand door de bestuurder
wordt gewijzigd, wordt de nieuwe
afstand ook na uitschakeling en
inschakeling van het systeem in het
geheugen opgeslagen.Afname van de afstand
Druk op de knop fig. 117 en laat hem los
om de instelling van de afstand te
verlagen. Telkens wanneer op de knop
wordt gedrukt, neemt de afstand met één
balk af (korter).
Als er geen voorliggers zijn, wordt de
ingestelde snelheid gehandhaafd. Als de
kortste afstand eenmaal is bereikt kan
door nog een druk op de knop de langste
afstand worden ingesteld.
Als een voertuig wordt gesignaleerd die
op dezelfde rijbaan rijdt met een lagere
snelheid, verandert het pictogram op het
display van grijs naar wit: het systeem
regelt automatisch de snelheid van het
voertuig om de instelling van de afstand
te behouden, onafhankelijk van de
ingestelde snelheid.Het voertuig handhaaft de ingestelde
afstand totdat:
het voorliggende voertuig versnelt
met een hogere snelheid dan is ingesteld;
het voorliggende voertuig de rijbaan
verlaat of uit het detectieveld van de
sensor van het Active Cruise
Control-systeem verdwijnt;
de instelling van de afstand wordt
gewijzigd;
Het systeem Active Cruise Control
wordt uitgeschakeld / in pauze gezet.
BELANGRIJK De maximaal door het
systeem toegepaste remwerking is
beperkt. De bestuurder kan in elk geval,
zo nodig, altijd handmatig remmen.
BELANGRIJK Als het systeem voorziet
dat het remniveau onvoldoende is om de
ingestelde afstand te handhaven, wordt
de nadering tot het voorgaande voertuig
aan de bestuurder gesignaleerd met de
weergave van de melding 'BRAKE!'
('Remmen!') of door een speciaal bericht
op het display, de nadering die
voorafgaat. Er klinkt bovendien een
geluidssignalering. In dit geval moet
onmiddellijk in de nodige mate geremd
worden om de veiligheidsafstand van het
voorliggende voertuig te handhaven.
11607146S0019EM
11707146S0015EM
127
als het deze voorwerpen tegenkomt.
BELANGRIJK
116)Let tijdens het rijden altijd goed op,
zodat u altijd klaar bent om te remmen als
dat nodig is.
117)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de bestuurder,
die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in volledige
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
moet altijd de op veilige afstand te rijden ten
opzichte van het voertuig dat voor hem rijdt.
118)Het systeem wordt niet ingeschakeld
bij aanwezigheid van voetgangers,
voertuigen die in tegengestelde richting of in
dwarsrichting bewegen en stilstaande
voorwerpen (bijv. een voertuig dat stilstaat
in een file of met pech).119)Het systeem is niet in staat rekening te
houden met weg-, verkeers- en
weersomstandigheden en met situaties met
slecht zicht (bijv. mist).
120)Het systeem herkent niet altijd
volledig complexe rijcondities. Dit kan leiden
tot een verkeerde of ontbrekende analyse
van de te bewaren veilige afstand.
121)Het systeem kan de maximale
remkracht niet op het voertuig toepassen:
het voertuig wordt dan ook niet volledig
gestopt.
BELANGRIJK
40)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals zware
regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw.
41)De sectie van de bumber voor de sensor
mag niet bedekt zijn met stickers, extra
koplampen of enig ander voorwerp.
42)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen of
een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
43)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
44)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera op
de voorruit. Neem in geval van een storing
van de sensor contact op met een Alfa
Romeo Servicenetwerk.45)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
46)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond de
sensor (paneel dat de sensor bedekt op de
linkerkant van de bumper). Bij frontale
botsingen kan de sensor automatisch
worden uitgeschakeld en op het display
wordt een signalering weergegeven om aan
te geven dat de sensor moet worden
gerepareerd. Ook bij afwezigheid van
storingssignalen moet het systeem worden
uitgeschakeld als u vermoedt dat de stand
van de radarsensor is gewijzigd (bijv. door
frontale botsingen bij lage snelheid zoals
tijdens parkeermanoeuvres). Ga in deze
gevallen naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk om de radarsensor te laten
uitlijnen of vervangen.
12107146S0014EM
130
STARTEN EN RIJDEN
PARKEERSENSORENSYSTEEM
(indien aanwezig)
122)
47) 48) 49)
VERSIES MET 4 SENSOREN
De parkeersensoren in de achterste
bumper fig. 122 detecteren de
aanwezigheid van obstakels en
waarschuwen de bestuurder erover via
een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.
Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 123 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
wordt deze automatisch geactiveerd
door het inschakelen van de
achteruitversnelling, terwijl het
uitgeschakeld wordt door het
inschakelen van een andere versnelling.
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld zodrade stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
VERSIES MET 8 SENSOREN
De parkeersensoren in de voorste
(fig. 124 ) en achterste (fig. 125 ) bumper
detecteren de aanwezigheid van
obstakels en waarschuwen de bestuurder
via een geluidssignaal en, waar voorzien,
visuele indicaties op het
instrumentenpaneeldisplay.
12207176S0001EM
12307176S0002EM
12407176S0003EM
12507176S0001EM
131
Inschakelen/uitschakelen
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 123 drukken.
De led in de knop licht op of niet wanneer
het systeem van aan naar uit schakelt (en
omgekeerd).
Led uit: systeem ingeschakeld;
Ledlampje brandt continu: systeem
uitgeschakeld
Als er op de knop wordt gedrukt terwijl er
een storing in het systeem is, knippert de
led ongeveer 5 seconden, daarna blijft hij
permanent branden.
Systeem in-/uitschakelen
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld en het systeem geactiveerd
is, worden zowel de sensoren aan de
voorkant als aan de achterkant
geactiveerd. Als een andere versnelling is
ingeschakeld, worden de sensoren aan de
achterkant uitgeschakeld, terwijl de
sensoren aan de voorkant actief blijven
tot 15 km/h wordt overschreden.
Werking met een aanhanger
De werking van de achterste sensoren
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken, terwijl de
sensoren aan de voorkant ingeschakeld
blijven en akoestische en visuele
waarschuwingen kunnen geven. Desensoren achter worden automatisch
weer ingeschakeld zodra de stekker van
de aanhangerkabel verwijderd wordt.
Belangrijke opmerkingen
De volgende omstandigheden kunnen de
werking van het parkeersysteem
beïnvloeden:verminderde gevoeligheid van de
sensoren en vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid
van ijs, sneeuw, modder, dikke verf op het
oppervlak van de sensoren;
de sensoren kunnen een
niet-bestaand voorwerp detecteren
("echo-interferentie) dat te wijten is aan
mechanische interferentie, bijvoorbeeld
tijdens het wassen van het voertuig, in
geval van regen (sterke wind), hagel;
de door de sensor verzonden signalen
kunnen ook gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische hamers) in de buurt van
het voertuig;
de prestaties van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door de plaats van de
sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door
slijtage van de schokdempers,
wielophanging) of als de banden
verwisseld worden, de auto te zwaarbeladen is, of speciale afstellingen
worden uitgevoerd die de auto lager
zetten;
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger, die kan interfereren
met de juiste werking van de
parkeersensoren. Alvorens het
Parkeersensorensysteem te gebruiken,
wordt geadviseerd het afneembare
trekhaaksamenstel en de bijbehorende
bevestiging van het voertuig te
verwijderen wanneer dit niet gebruikt
wordt voor trekwerkzaamheden. Het niet
in acht nemen van dit voorschrift kan
leiden tot persoonlijk letsel of schade aan
voertuigen of obstakels aangezien,
wanneer het permanente geluidssignaal
klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel
dichter bij het obstakel bevindt dan de
achterbumper. Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er geen
aanhanger is, wordt geadviseerd zich tot
het Alfa Romeo Servicenetwerk te
wenden om het parkeersensorensysteem
te laten bijwerken, aangezien de trekhaak
door de middelste sensoren als een
obstakel gedetecteerd kan worden.
de aanwezigheid van stickers op de
sensoren. Zorg er dus voor dat er geen
stickers op de sensoren worden
aangebracht.
132
STARTEN EN RIJDEN
BELANGRIJK
122)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere mensen
(vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op
het parcours dat u af wilt leggen. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De
sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.
48)Werkzaamheden aan de bumpers in de
zone van de sensoren, mogen uitsluitend bij
een Alfa Romeo Servicepunt uitgevoerd
worden. Werkzaamheden aan de bumper die
niet goed worden uitgevoerd, kunnen de
werking van de sensoren in gevaar brengen.49)Voor het overspuiten van de bumpers of
eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd
opbrengen van de lak kan de werking van de
parkeersensoren negatief beïnvloeden.
WAARSCHUWING
RIJBAANOVERSCHRIJDING
(LDW) SYSTEEM
BESCHRIJVING
50) 51) 52) 53) 54) 55)
Het Lane Verlatings-
waarschuwingssysteem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer een of meer
rijstrookbegrenzingslijnen worden
gedetecteerd en het voertuig deze
overschrijdt zonder tussenkomst van de
bestuurder (richtingaanwijzer niet
ingeschakeld), laat het systeem een
geluidssignaal horen.
Als het voertuig de rijstrook blijft
verlaten zonder tussenkomst van de
bestuurder, dan gaat het lampje op het
display branden (rechts of links) om de
bestuurder aan te sporen om het voertuig
weer binnen de begrenzingslijnen van de
rijstrook te brengen.
133