
Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven
hoe uw voertuig gemaakt is en hoe het werkt.
Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te
lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier
beschreven is.
KENNISMAKING MET DE AUTO
INSTRUMENTENPANEEL.........................10
DE SLEUTELS ................................11
CONTACTSLOT................................12
STARTONDERBREKING ..........................13
ALARMSYSTEEM . .............................14
PORTIEREN..................................15
STOELEN...................................19
HOOFDSTEUNEN..............................22
STUURWIEL.................................23
ACHTERUITKIJKSPIEGELS........................24
BUITENVERLICHTING...........................26
INTERIEURVERLICHTING.........................30
RUITENWISSER . ..............................31
KLIMAATREGELING.............................33
RUITMECHANISMEN............................35
ELEKTRISCH SCHUIFDAK . . .......................36
MOTORKAP..................................37
BAGAGERUIMTE...............................38
IMPERIAAL/SKIDRAGER.........................40

DE SLEUTELS
ELEKTRONISCHE SLEUTEL
1)
1)
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische sleutel met de Keyless
Start fig. 2 functie, in duplicaat geleverd.
Druk kort op knop
: ontgrendeling van
de portieren en bagageruimte,
tijdgestuurde inschakeling
binnenverlichting en dubbel knipperen
van de richtingaanwijzers (indien
ingeschakeld vanuit Connectsysteem).
De portieren kunnen altijd ontgrendeld
worden door de metalen baard in het slot
van het bestuurdersportier te plaatsen.Druk kort op knop
: vergrendeling van
de portieren en bagageruimte,
tijdgestuurde uitschakeling
binnenverlichting en dubbel knipperen
van de richtingaanwijzers (indien
ingeschakeld vanaf Connectsysteem
aanwezig).
Druk twee keer op de knop
om de
bagageruimte op afstand te openen. De
richtingaanwijzers knipperen twee maal
om aan te geven dat de achterklep
geopend is.
Automatische opening/sluitingsfunctie
ruiten
(indien aanwezig)
Verlengd indrukken van knop
: alle
ruiten open.
Verlengd indrukken van knop
: alle
ruiten gesloten.
VERZOEK OM EXTRA SLEUTELS
Als een nieuwe elektronische sleutel
nodig is, ga dan naar het Alfa Romeo
Servicenetwerk en neem een
identiteitsbewijs en de
eigendomsdocumenten van de auto mee.
BELANGRIJK
1)De elektronische onderdelen in de sleutels
kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke
schokken wordt blootgesteld. Om een
correcte werking van de inwendige
elektronische componenten te garanderen,
mag de sleutel nooit aan direct zonlicht
blootgesteld worden.
BELANGRIJK
1)Gebruikte batterijen kunnen schadelijk
zijn voor het milieu als ze niet op de juiste
wijze als afval verwerkt worden. Ze moeten
overeenkomstig de wet in speciale bakken
gedeponeerd worden. Ze kunnen ook
ingeleverd worden bij het Alfa Romeo
Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal
zorgen.
204016S0010EM
11

verplaatst worden na het openen/sluiten
van het portier; het vergrendelen/
ontgrendelen van het voertuig of het
inschakelen van de plafondverlichting
middenvoor.
Verstelling inclinatie zitting
(schuinstelling)
(indien aanwezig)
De hoek van de zitting van de stoel kan
worden versteld in vier standen. Trek het
voorste deel van bediening 1
fig. 14 omhoog of druk het in om het
voorste deel van de stoel in de gewenste
richting te verplaatsen. Laat bediening
1 los wanneer de zitting de gewenste
positie heeft bereikt.
Verstelling van de rugleuning
(indien aanwezig)
Druk op de schakelaars 4 fig. 15 om de
breedte van de rugleuning aan te passen,
door het inbrengen van lucht in de vulling
aan de zijkant, aan de eigen
lichaamskenmerken.
Een omhullender rugleuning garandeert
een betere steun voor het lichaam tijdens
het rijden in bochten.De standen van de bestuurdersstoel in
het geheugen opslaan
Met de knoppen 5 fig. 15 kunnen drie
verschillende standen van de
bestuurdersstoel worden opgeslagen en
opgeroepen. Het opslaan en oproepen is
mogelijk met de contactsleutel in de
stand ON en gedurende 3 minuten na het
bestuurdersportier te hebben geopend
of zolang het portier gesloten is, ook met
de contactsleutel in de stand STOP. Ga
als volgt te werk om een stoelstand op te
slaan: gebruik de bedieningselementen
om de stoel te verstellen en houd de knop
1,5 seconden ingedrukt wanneer de
gewenste stand is bereikt die u wilt
opslaan. Druk kort op de betreffende
knop om een opgeslagen stand op te
roepen.
ELEKTRISCHE VERWARMING
VOORSTOELEN
(indien aanwezig)
Druk, met de startinrichting in stand AAN,
op de knoppen
fig. 16 op het
dashboard.
Er kunnen drie verwarmingsniveaus
gekozen worden:
"minimale verwarming": er brandt één
oranje led op de knoppen;
"gemiddelde verwarming": er branden
twee oranje leds op de knoppen;
"maximale verwarming": er branden
twee oranje leds op de knoppen.
Houd de knoppen voor een paar
seconden ingedrukt om de "snelle
maximale verwarming" functie te
activeren.
1504066S0015EM
1604066S0004EM
20
KENNISMAKING MET DE AUTO

door middel van een nieuwe bediening op
hetzelfde apparaat.
BELANGRIJK De spiegels moeten tijdens
het rijden altijd geopend zijn en mogen
nooit ingeklapt zijn.
ELEKTRISCH DIMBARE
BUITENSPIEGELS
(indien aanwezig)
Net als een achteruitkijkspiegel, is een
elektrisch dimbare spiegel ook
beschikbaar op sommige versies, die zijn
reflecterende eigenschappen
automatisch aanpast om oogverblinding
van de bestuurder te voorkomen. De
oogverblindingpreventie elektrochrome
inschakel-/uitschakelknop fig. 26 is
dezelfde voor alle achteruitkijkspiegels.
BELANGRIJK
16)Omdat de buitenspiegels gebogen zijn,
kunnen zij uw perceptie van de afstand
enigszins wijzigen.
BUITENVERLICHTING
LICHTSCHAKELAAR
De lichtschakelaars fig. 29, die zich op de
linkerzijde (versies met stuur links) of op
de linkerzijde (versies met stuur rechts)
van het dashboard bevindt, worden de
koplampen, het stadslicht, de
dagrijlichten, het dimlicht, de mistlampen,
mistachterlichten en de regeling
lichtsterkte instrumentenpaneel en de
symbolen op de bedieningsknoppen
bediend.
De externe lampen kunnen alleen worden
ingeschakeld wanneer de startinrichting
in de ON positie staat, behalve voor
parkeerlichten. Zie de "Parkeerlichten"
paragraaf, in dit hoofdstuk voor meer
informatie.Het instrumentenpaneel en de
verschillende bedieningstoetsen op het
dashboard worden verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.AUTO-FUNCTIE (schemersensor)
Dit is een infrarood-ledsensor die samen
met de regensensor werkt en die zich op
de voorruit bevindt. Deze kan variaties in
het buitenlicht detecteren op basis van
de lichtgevoeligheid die ingesteld is via
het Connectsysteem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht is er nodig om de verlichting in
te schakelen.
Inschakeling van de functie
Draai de lichtschakelaar naar AUTO.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand AAN.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, draai de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO.
DIMLICHT
Draai de lichtschakelaar naarom het
stadslicht, de verlichting van het
instrumentenpaneel en het dimlicht in te
schakelen.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
2904126S0005EM
26
KENNISMAKING MET DE AUTO

DAGVERLICHTING (DRL) EN
STADSLICHT
(indien aanwezig)
17) 18)
Met de startinrichting op ON gedraaid en
de lichtschakelaar in standOgedraaid,
gaat de dagverlichting automatisch aan;
de andere lichten en de binnenverlichting
blijven uit.
Waar voorzien, indien de
richtingaanwijzers worden bediend, zal
de helderheid van de overeenkomende
DRL worden afgenomen zolang de
richtingsaanwijzers aan zijn.
Waar voorzien kan de DRL worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
Connectsysteem, door het selecteren van
de volgende functies in volgorde op het
hoofdmenu: "Instellingen", "Verlichting"
en "Dagverlichting".
BELANGRIJK : op markten waar DRL
gebruik niet vereist is, werken deze
verlichtingen als zijverlichtingen en
worden deze in en uitgeschakeld samen
met de grootlicht koplampen.MISTLAMPEN VOOR
(indien aanwezig)
De schakelaar voor de mistlampen is
ingebouwd in de lichtschakelaar.
Druk op knop
om de mistlampen
samen met het stadslicht en het dimlicht
in te schakelen.
Om de mistlampen voor uit te schakelen
nogmaals op de
schakelaar drukken
of deze naar standOdraaien.
De mistlampen worden ingeschakeld met
het dimlicht of DRL aan (deze laatste
werkend als zijverlichting) en worden
ingeschakeld wanneer de grootlicht
koplampen worden ingeschakeld maar
niet wanneer de grootlichtkoplampen
alleen knipperen.
Als de mistlampen niet uitgeschakeld zijn
voordat de motor uit wordt gezet, wordt
de volgende keer dat de motor gestart
wordt, deze weer ingeschakeld.
Flanklichten
(indien aanwezig)
De mistlampen hebben een
flanklichtenfunctie Met deze functie kan
de weg of een hoek beter worden verlicht
door de overeenkomende mistlamp.
De flanklichtfunctie kan buiten werking
worden gesteld via het Connectsysteem
door het selecteren van de volgendefuncties in volgorde op het hoofdmenu:
"Instellingen", "Verlichting" en
"Flanklichten".
MISTACHTERLICHT
De schakelaar voor het mistachterlicht is
ingebouwd in de lichtschakelaar.
Druk op
om het licht in- of uit te
schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld. Het licht kan worden
uitgeschakeld door opnieuw op de
knop te drukken of door het dimlicht
buiten werking te stellen.
Wanneer de motor wordt afgezet met de
achterste mistlampen aan, zullen de
lampen uit zijn wanneer de volgende keer
de motor wordt gestart.
PARKEERLICHTEN
Deze zijn ingeschakeld als binnen een
paar seconden na het uitzetten van de
motor de lichtschakelaar eerst naar deO
stand is gebracht en dan in stand
. Alle
stadslichten gaan aan, als u ze alleen aan
een kant (rechts/links) wilt aanlaten,
moet u de richtingaanwijzersbediening
naar de stand bewegen van de zijde die u
aan wilt laten.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
27

De eerste keer dat het grootlicht wordt
ingeschakeld (door de linkerhendel naar
voren te duwen), wordt de functie
ingeschakeld (groen controlelampje
of hetsymbool gaat branden op
het instrumentenpaneel).
Als het grootlicht daadwerkelijk brandt,
gaat ook het blauwe controlelampje/
pictogram
op het instrumentenpaneel
branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de linker hendel fig. 30 zo ver
mogelijk (onstabiele stand):
omhoog: rechter richtingsignaal
ingeschakeld, het waarschuwingslampje
knippert op het instrumentenpaneel;
omlaag: linker richtingsignaal
ingeschakeld, het waarschuwingslampje
knippert op het instrumentenpaneel;
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Wanneer u een wijziging van rijstrook wilt
signaleren, beweeg de hendel dan tot aan
de eerste impuls (ongeveer halverwege
de slag).
De richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
SBL-FUNCTIE (Statische
bochtverlichting)
(indien aanwezig)
De SBL-LEDs schakelen in om de weg
beter te verlichten en de lichthoek bij het
draaien te vergroten. Deze functie wordt
ingeschakeld door de lichtschakelaar te
draaien naar stand
ofAUTODe
SBL-LEDs schakelen in als de snelheid
hoger is dan 20 km/h en de stuurradius
onder de 500 m is.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
Hoogteregeling koplampen
(indien aanwezig)
Dit apparaat is niet beschikbaar op
voertuigen uitgerust met Xenon
koplampen (Bi-Xenon 35 W
koplampversie), omdat deze een
automatisch
hoogteregelingscorrectiesysteem
vereisen.
Dit werkt alleen met de startinrichting in
de stand ON.Om deze te verstellen, draai aan de
ringmoer fig. 31.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen;
Stand 1: 4 of 5 passagiers;
Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage in
de bagageruimte
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.
3104126S0015EM
29

INSTELLING LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL EN
SYMBOLEN BEDIENINGSTOETSEN
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, bedien de ringmoer
fig. 32 omhoog om de lichtsterkte van
het instrumentenpaneel en de symbolen
op de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte te
verlagen. De bediening wordt gepulseerd
zodat voor elke actie de niveau-
intensiteit toeneemt/afneemt, tot een
maximum van zeven.
BELANGRIJK
17)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht is
om de lichten overdag in te schakelen, waar
dit niet verplicht is, is het gebruik van de
dagverlichting toegestaan.18)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker en
in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting
wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in
acht.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Schakelaar 1 fig. 33 schakelt lampje
8 aan/uit.
Schakelaar 2 wordt gebruikt om de
plafondverlichting aan en uit te
schakelen.
Schakelaar 3 schakelt alle verlichting
in de plafondverlichting (voor en achter)
in het passagiersgedeelte aan/uit.
Schakelaar 4 activeert of deactiveert
het aan-/uitschakelen van de
plafondverlichtingen 6, 7, 8 bij het
openen/sluiten van de portieren. De
verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 5 schakelt lampje
6 aan/uit.
3204126S0016EM
3304136S0001EM
30
KENNISMAKING MET DE AUTO

Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en op slecht
verlichte plaatsen te vergemakkelijken
twee tijdregelingen voorzien.RUITENWISSER
RUITENWISSER/-SPROEIER
7) 8)
Dit werkt alleen met de contactsleutel in
de stand ON.
Draaiknopje fig. 34 kan in de volgende
standen gezet worden:
ruitenwisser uit.
door het draaiknopje naar de eerste
stand te draaien wordt het eerste
sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de
tweede stand te draaien wordt het
tweede sensitiviteitsniveau van de
regensensor geactiveerd.
door het draaiknopje naar de derde
stand te draaien wordt het eerste
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers geactiveerd.
door het draaiknopje naar de vierde
stand te draaien, wordt het tweede
continue snelheidsniveau van de
ruitenwissers in handmatige modus
geactiveerd.
Hef de hendel op (onstabiele stand) om
de MIST-functie in te schakelen: de
werking wordt beperkt tot de tijd dat de
hendel in deze stand wordt gehouden. Bij
het loslaten keert de hendel terug naar de
beginstand en wordt de werking van de
ruitenwissers automatisch afgebroken.
Deze functie is handig om een dun laagje
vuil of ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
BELANGRIJK Met deze functie wordt de
ruitensproeier niet geactiveerd; er wordt
dus geen ruitensproeiervloeistof op de
voorruit gesproeid. Om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien, moet de sproeifunctie gebruikt
worden.
Met draaiknopje in stand
of,
wordt de wissnelheid automatisch aan de
voertuigsnelheid aangepast.
3404146S0001EM
31