RIJHULPSYSTEMEN
In het voertuig kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
BSM (Blind Spot Monitoring);
FCW (Forward Collision Warning);
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
BSM-SYSTEEM (Blind Spot
Monitoring)
Het BSM-systeem (Blind Spot
Monitoring) maakt gebruik van twee
radarsensoren, die zich in de
achterbumper bevinden (aan elke kant
een - zie fig. 67 ), om de aanwezigheid van
voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motorfietsen, enz.) in de blinde hoeken
aan de achterkant van de auto te
detecteren.Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor de aanwezigheid van voertuigen in
de detectiezone door het aangaan, aan de
betreffende zijde, van het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 68.
Wanneer de motor gestart wordt, gaat
het waarschuwingslampje branden om de
bestuurder te melden dat het systeem
ingeschakeld is.
Sensoren
56)
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer willekeurig welke versnelling
vooruit wordt ingeschakeld bij een
snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h, of
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
De sensoren zijn tijdelijk gedeactiveerd
wanneer het voertuig stationair draait en
de P (Park) modus actief is.De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel en
strekt zich over een lengte van ongeveer
6 meter uit naar de achterkant van het
voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn, bewaakt
het systeem de detectiezones aan beide
kanten van de auto en waarschuwt de
bestuurder voor eventuele aanwezigheid
van voertuigen in deze zones.
Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie verschillende
punten (zijkant, achter en voor) om te
controleren of er een melding naar de
bestuurder moet worden gezonden. Het
systeem kan de aanwezigheid van een
voertuig in een van deze drie zones
detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem echter
in werking treden bij aanwezigheid van
dergelijke voorwerpen. Dit is normaal en
duidt niet op een storing van het
systeem.
6706016S0001EM
6806016S0002EM
76
VEILIGHEID
WaarschuwingenHet systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan mogelijke
omstandigheden die tot een ongeval
leiden niet van te voren detecteren. Het
niet in acht nemen van deze
waarschuwing kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Het systeem kan in werking treden,
door de door de auto gevolgde baan te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals vangrails,
verkeersborden, slagbomen voor
parkeerzones, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt van
wegwerkzaamheden of voorwerpen die
zich hoger dan de auto bevinden (bijv. een
viaduct). Op dezelfde manier kan het
systeem in werking treden binnen
parkeergarages met meerdereverdiepingen of tunnels, of wegens een
schittering op het wegdek. Deze
mogelijke activeringen zijn een gevolg
van de werkelijke rijscenariodekking door
het systeem en mogen niet worden
beschouwd als fouten.
Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als de
auto wordt gebruikt op een traject, dan
moet het systeem uitgeschakeld worden,
om onnodige waarschuwingen te
voorkomen. Automatische uitschakeling
wordt aangegeven door het aangaan van
het speciale lampje/symbool op het
instrumentenpaneel (zie de aanwijzingen
in de paragraaf "Lampjes en berichten",
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System)
62) 63) 64) 65) 66) 67) 68)
30)
De auto is uitgerust met het
controlesysteem van de bandenspanning
TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System), dat de bestuurder een
onvoldoende bandenspanning meldt op
basis van de koude spanning aangegeven
in het hoofdstuk "Technische gegevens".
Dit systeem omvat een RF-zendersensor
die op elk wiel is gemonteerd (op de velg
in de band) en die gegevens over de
spanningswaarde van elke band naar deregeleenheid stuurt fig. 76.
De spanning varieert op basis van de
temperatuur met ongeveer 0,07 bar elke
6,5°C. Dit betekent dat een afname van
de buitentemperatuur overeenkomt met
een afname van de bandenspanning. Pas
altijd de bandenspanning bij koude
banden aan. De koude bandenspanning is
de spanning na minstens 3 uur stilstand
van het voertuig of een rit van minder dan
1,6 km na dit interval van 3 uur.
De koude bandenspanning mag de
maximale bandenspanning aangegeven
op de schouder van de band niet
overschrijden: zie voor meer informatie
de aanwijzingen in de paragraaf "Velgen
en banden", in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
De bandenspanning neemt toe tijdens het
rijden in de auto. Dit is normaal en vereist
geen regeling van de spanning.
7506016S0008EM
7606016S0009EM
82
VEILIGHEID
Het TPMS-systeem informeert de
bestuurder over mogelijk onvoldoende
bandenspanning als deze om welke reden
ook onder de waarschuwingslimiet zakt,
waaronder de effecten van lage
temperatuur en normaal verlies van
bandenspanning.
Het TPMS zal stoppen met het aangeven
van onvoldoende bandenspanning
wanneer deze gelijk of hoger is dan de
voorgeschreven koude bandenspanning.
Dus als een onvoldoende
bandenspanning wordt gemeld (
waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel brandt), verhoog dan
de bandenspanning tot de
voorgeschreven koude
spannningswaarde.
Het systeem wordt automatisch
geüpdatet en het waarschuwingslampje
dooft wanneer het systeem de
bijgewerkte waarden van de
bandenspanning ontvangt. Mogelijk moet
de auto maximaal 20 minuten met een
snelheid hoger dan 25 km/h rijden
voordat het TPMS deze informatie
ontvangt.
Werkingsvoorbeeld
Uitgaande van een voorgeschreven
koude bandenspanning (d.w.z. auto staat
minimaal 3 uur stil) van 2,3 bar, een
omgevingstemperatuur van 20°C en een
gedetecteerde bandenspanning van1,95 bar, resulteert een
temperatuurverlaging van -7°C in een
afname van de bandenspanning,
waardoor deze op ongeveer 1,65 bar
komt. Deze spanning is voldoende laag
om het
waarschuwingslampje in te
schakelen.
Het opwarmen van de banden door het
rijden met de auto kan de
bandenspanning tot ongeveer 1,95 bar
verhogen, maar het
waarschuwingslampje zal blijven
branden. In deze situatie, zal het lampje
slechts uitschakelen nadat de banden zijn
opgepompt tot de voorgeschreven koude
spanningswaarde voor de auto.
BELANGRIJK Het TPMS is ontworpen
voor standaardbanden en -wielen. De
voorgeschreven spanningen en de
daaruit volgende alarmdrempels die in
het TPMS zijn ingesteld, zijn gebaseerd
op de afmetingen van de banden die op
de auto zijn gemonteerd. Het gebruik van
reservewielen van een andere maat, type
en/of ontwerp dan de standaardwielen
kan leiden tot onregelmatige werking van
het systeem en beschadiging van de
sensoren. 'After-market' gemonteerde
wielen kunnen de sensoren beschadigen.
Het gebruik van after-market
afdichtmiddelen voor banden kan leiden
tot schade aan de sensoren van het Tyre
Pressure Monitoring Systeem (TPMS).Na gebruik van een after-market
afdichtmiddel voor banden, wordt
geadviseerd naar een werkplaats van het
Alfa Romeo Servicenetwerk te gaan om
de sensoren te laten controleren.
Monteer na controle en afstelling van de
bandenspanning altijd de ventieldop om
te voorkomen dat vocht en vuil
binnendringen die de sensoren van het
Tyre Pressure Monitoring Systeem
kunnen beschadigen.
MELDING ONVOLDOENDE
BANDENSPANNING
Als onvoldoende spanning bij een of meer
banden wordt gedetecteerd, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en worden
de speciale berichten op het display
weergegeven. Het systeem geeft de band
of banden met onvoldoende spanning
ook op grafische wijze aan. Er klinkt ook
een geluidssignaal.
Stop in dit geval de auto, controleer de
bandenspanning van elke band en blaas
ze op tot de voorgeschreven koude
bandenspanning, aangegeven op het
display of in het speciale TPMS menu.
83
Startonderbreking (systeem)......13
Stoelen....................19
Stuurslot...................13
Stuurwiel..................23
Symbolen ...................4
Systeem Waarschuwing
Rijbaanoverschrijding........133
Tanken...............136 ,192
Tankprocedure..............136
TC-Systeem (Traction Control).....73
TFT Display (7”)...............43
TFT-display (3,5").............42TPMS (Tyre Pressure Monitoring
System)..................82
Veiligheidsgordels............86
Velgen en banden.........179 ,187
Verificatie van de peilen.........170
Vloeistoffen en smeermiddelen. . . .193
Voertuigidentificatienummer.....184
Voorste lichtunit met halogeen
koplampen grootlicht/dimlicht
(vervanging lamp)...........145
Voorste lichtunit met Xenon
gasontladingslampen
koplampen grootlicht/dimlicht
(vervanging lampen).........147Voorstoelen (elektrisch
verstelbaar)...............19
Voorstoelen (handmatig
verstelbaar)...............19
Wielen...................187
Wielen en banden.............179
Zekeringen (vervangen)........148
Zekeringenkasten............148
Zijairbag ..................107