Page 169 of 203

Verzorging van de auto167
8. Zet de kantelschakelaar op decompressor op I. Het afdichtmid‐
del stroomt de band in.
9. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
Bandenspanning 3 192. Schakel
de compressor uit wanneer de
juiste bandenspanning is bereikt.
10. Demonteer de bandenreparatie‐ set als de druk niet binnen
vijf minuten tot 1,5 bar opgelopen
is. De auto één wielomwenteling
verplaatsen. De bandenreparatie‐
set weer aansluiten en het vulpro‐ ces vijf minuten lang voortzetten.
De band is te zeer beschadigd als
de druk niet binnen nog eens
vijf minuten tot 1,8 bar opgelopen
is. De hulp van een werkplaats
inroepen.
De compressor niet langer dan
20 minuten laten werken.
11. Maak de bandenreparatieset los. 12. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
13. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
14. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Stop na ongeveer
10 km (uiterlijk na tien minuten) en
controleer de bandenspanning.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,8 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,8 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
15. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Page 170 of 203

168Verzorging van de autoLet op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, laat deze band daarom
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
uitschakelen en laten afkoelen.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Op de bewaarinstructies op
de fles met afdichtmiddel letten.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -20 °C te gebruiken.
Blik afdichtmiddel vervangen
Vervang het blik afdichtmiddel als
volgt:
1. Ontkoppel de luchtslang van de compressor.
2.Til het blik linksom draaiend eruit.
3. Plaats het nieuwe blik rechtsom draaiend.
4. Sluit de luchtslang van de compressor aan op het blik en
breng de flexibele vulslang op zijn
plaats aan.
Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 166.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken en eerste of achteruitversnelling inschake‐
len.
● Reservewiel verwijderen 3 170.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval vanbandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
Page 171 of 203
Verzorging van de auto169● Nooit onder een opgekrikte autokruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig vóór het vastschroeven van de wielmoeren de moeren en
het schroefdraad met een
schone doek.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wielmoerdoppen met een schroe‐
vendraaier loswippen en verwij‐
deren. Trek de wieldop met
geschikt gereedschap eraf.
2. Plaats de wielsleutel goed en draai elke wielmoer met een halve
slag los.
3. Er zijn hefpunten voor en achter op de auto.
4.Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is.
Plaats de krik goed en draai eraantotdat het wiel van de ondergrond
loskomt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 170.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Auto laten zakken.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruiselings
Page 172 of 203

170Verzorging van de autoaanhalen. Het aanhaalkoppel is
85 Nm (stalen velg) of 120 Nm
(lichtmetalen velg).
10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopeningover het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
11. Het vervangen wiel 3 170 en het
boordgereedschap 3 160 opber‐
gen.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig
mogelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren.
Reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 166.
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de
andere wielen kan het wiel worden
beschouwd als een tijdelijk reserve‐
wiel en gelden de betreffende maxi‐
mumsnelheden, zelfs als dit niet dooreen label wordt aangegeven. Raad‐
pleeg een werkplaats voor informatie
over de geldende maximumsnelheid.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Afhankelijk van de modelvariant zit
het reservewiel onder de vloer of in de
bagageruimte.
1. Bevestig het verlengstuk 2 aan de
wielsleutel 1. Boordgereedschap
3 160.
2. Zet de wielsleutel in de opening in
de vloer van de bagageruimte.
3. Laat het reservewiel in de vloer zakken door aan de wielsleutel te
draaien.
Page 173 of 203
Verzorging van de auto171
4. Haal het reservewiel onder deauto uit.
5. Schroef knop 2 los en haal kabel‐
bevestiging 1 van het reservewiel.
6. Wiel verwisselen.
7. Plaats het vervangen wiel aan de achterkant van de auto met de
buitenkant van het wiel omlaag.
8. Steek de houder 1 door het gat in
de rand en de paspen in een van
de boutgaten en zet deze vast met knop 2.
9. Zet de wielsleutel in de opening in
de vloer van de bagageruimte en
zet het reservewiel geheel
omhoog door aan de sleutel te
draaien.
Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren.
Auto's op CNG
Bij auto's op CNG zit het reservewiel
in de bagageruimte.
1. Schroef twee bouten met de wiel‐
sleutel los en haal het reservewiel
van de steun. Boordgereedschap
3 160.
Page 174 of 203

172Verzorging van de auto2. Wiel verwisselen.
3. Plaats het vervangen reservewielop de steun en ga hierbij na of de
paspen goed uitgelijnd is.
4. Zet het reservewiel vast door de twee bouten met de wielsleutel
vast te draaien.
Defecte band zo spoedig mogelijk
laten vervangen of repareren.
Draairichtingsgebonden banden Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de
rijrichting afrollen. De draairichting is
herkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijk vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, de huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
persoonlijk letsel en schade aan de auto kan veroorzaken.
Page 175 of 203

Verzorging van de auto173● De accu van de auto nooit aanvonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. De
capaciteit van de hulpstartaccu (Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Handrem aantrekken, versnel‐ lingsbak in neutrale stand.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langerdan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.
Page 176 of 203

174Verzorging van de auto4. Elektrische verbruikers (bijv.koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Til de kap voorzichtig met een schroe‐ vendraaier eraf. Plaats ter voorko‐
ming van schade een doek tussen de schroevendraaier en het frame.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 160.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Voorzichtig
Het sleepoog mag alleen worden
gebruikt om te slepen en niet om
de auto te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.
Let op
Als bij auto's met geautomatiseerde versnellingsbak (MTA) de Neutral-
stand niet kan worden geselecteerd,
mag de auto alleen met de aandrijf‐
wielen van de grond af worden
gesleept.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.