Kort en bondig17Motor starten
● Sleutel naar stand 1 draaien.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap de koppeling en rem in.
● Geautomatiseerde versnellings‐ bak: rem intrappen, de versnel‐
lingsbak schakelt automatisch
naar N (neutraal).
● Trap het gaspedaal niet in.
● Dieselmotoren: draai de sleutel naar stand 1 voor het voorgloeien
en wacht totdat de controle‐
lamp ! dooft.
● Sleutel kort naar stand 2 draaien en loslaten.
Motor starten 3 115.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is voldaan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakel de neutraalstand in.
● Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer ^ op het Driver Information
Center verschijnt 3 90.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 116.
Stoelen, veiligheidssystemen39Aan de ontgrendelingshefbomen
trekken, de rugleuning helemaal
omhoog zetten en de hefboom losla‐
ten.
Armsteun
Armsteun voorstoel zo nodig omhoog
of omlaag zetten.
Verwarming
Activeer de stoelverwarming door op
ß voor de betreffende voorstoel te
drukken. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
Druk nogmaals op ß om de stoelver‐
warming uit te schakelen.
De stoelverwarming wordt met een
thermostaat geregeld en schakelt
automatisch uit wanneer de stoeltem‐
peratuur hoog genoeg is.
Langdurig gebruik voor personen met een gevoelige huid wordt afgeraden.
De stoelverwarming werkt bij inge‐
schakeld contact en tijdens een Auto‐ stop. Stop/Start-systeem 3 116.
Instrumenten en bedieningsorganen69Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................70
Stuurwielverstelling ...................70
Stuurbedieningsknoppen ...........70
Claxon ....................................... 70
Wis-/wasinstallatie voorruit ........71
Wis-/wasinstallatie achterruit .....71
Koplampsproeiers .....................72
Buitentemperatuur .....................72
Klok ........................................... 72
Elektrische aansluitingen ...........74
Aansteker .................................. 75
Asbakken ................................... 75
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................76
Instrumentengroep ....................76
Snelheidsmeter ......................... 76
Kilometerteller ........................... 76
Dagteller .................................... 76
Toerenteller ............................... 76
Brandstofmeter .......................... 77
Brandstofkeuzeschakelaar ........77
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 78
Service-display .......................... 78Versnellingsbakdisplay ..............79
Controlelampen ......................... 79
Generieke waarschuwing ..........81
Richtingaanwijzer ......................82
Gordelverklikker ........................82
Airbag en gordelspanners .........82
Airbag-deactivering ...................83
Laadsysteem ............................. 83
Storingsindicatielamp ................83
Remsysteem ............................. 84
Slijtage van remblokken ............84
Antiblokkeersysteem (ABS) .......84
Transmissie ............................... 84
Schakelen .................................. 85
Hellingrem ................................. 85
Ultrasoonparkeerhulp ................85
Elektronische stabiliteitsregeling ....................85
Koelvloeistoftemperatuur ...........86
Voorverwarming ........................86
Roetfilter .................................... 86
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 87
Motoroliedruk ............................. 87
Motorolie verversen ...................88
Motoroliepeil laag ......................88
Te laag brandstofpeil .................88
Brandstoffilter aftappen .............89
Startbeveiliging .......................... 89
Stop-startsysteem .....................89Rijverlichting.............................. 89
Grootlicht ................................... 90
Mistlamp .................................... 90
Mistachterlicht ........................... 90
Cruise control ............................ 90
Portier open ............................... 90
Informatiedisplays ........................90
Driver Information Center ..........90
Boordinformatie ........................... 96
Geluidssignalen .........................96
Berichten brandstofsysteem ......96
Tripcomputer ................................ 97
Instrumenten en bedieningsorganen81Controlelampje in de dakconsole
Airbag deactiveren 3 52, 3 83.
Overzicht
9Generieke waarschuwing
3 81ORichtingaanwijzer 3 82XGordelverklikker 3 82vAirbags en gordelspanners
3 82*Airbag deactiveren 3 83pLaadsysteem 3 83ZStoringsindicatielamp 3 83RRemsysteem 3 84FSlijtage van remblokken
3 84uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 84sTransmissie 3 84[ ÒSchakelen 3 85ZHellingrem 3 85rUltrasoonparkeerhulp 3 85RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 85$Koelvloeistoftemperatuur
3 86!Voorverwarmen 3 86%Roetfilter 3 86wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 87IMotoroliedruk 3 87, Motor‐
olie verversen 3 88SMotoroliepeil laag 3 88$Te laag brandstofpeil 3 88UBrandstoffilter aftappen
3 89dStartbeveiliging 3 89ÆStop-startsysteem 3 898Buitenverlichting 3 89µStoring rijverlichting 3 89CGrootlicht 3 90>Mistlamp 3 90øMistachterlicht 3 90mCruise control 3 90(Portier open 3 90
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in
combinatie met Æ 3 89, t 3 89,
Z 3 85 of r 3 85 branden.
Als 9 in combinatie met I 3 88
brandt: motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij een storing in controlelamp v voor
airbags en gordelspanners 3 82
licht 9 op.
Instrumenten en bedieningsorganen83Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
Afhankelijk van de versie licht 9 op bij
een storing in controlelamp v.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Defect airbag , op het Driver Infor‐
mation Center verschijnen 3 90.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 44, 3 48.
Airbag-deactivering
* brandt geel.
Bij geactiveerde
passagiersairbag voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt controlelamp * gedurende
ongeveer vier seconden, knippert nog eens vier seconden en gaat vervol‐
gens uit.
Bij gedeactiveerde
passagiersairbag voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 52.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
86Instrumenten en bedieningsorganenKnippert onderwegHet systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt onderweg Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. ESP niet beschikb. , op het Driver
Information Center verschijnen
3 90.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 130, Traction Control-
systeem/Anti-slipregelaar (ASR)
3 129.
Koelvloeistoftemperatuur $ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden.Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 90. De hulp van een werkplaats
inroepen.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 78.
Voorverwarming
! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld.
Let op
Bij zeer hoge buitentemperaturen
kan ! bij het inschakelen van het
contact kort oplichten.
De motor kan worden gestart
wanneer ! dooft.
Motor starten 3 115.
Knippert
In het motorvoorverwarmingssys‐
teem wordt een storing gedetecteerd.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Laat controleren gloeibougies ,
op het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Roep de hulp van een werkplaats in
als ! niet dooft.
Roetfilter
% brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden.
Als het niet na korte tijd dooft of
onderweg oplicht, moet het roetfilter
worden gereinigd. Blijven rijden totdat % dooft. Afhankelijk van de versie
Instrumenten en bedieningsorganen87kan er een waarschuwingsbericht op
het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Laat het motortoerental tijdens het
reinigen zo mogelijk niet tot onder
2000 1/min zakken.
Controlelampje % brandt wanneer
het roetfilter vol is. Start het regene‐
reren zo snel mogelijk om schade aan
de motor te vermijden.
Roetfilter 3 120, Stop-startsysteem
3 116.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Controlelamp w brandt, er klinkt een
geluidssignaal en, in modellen met
een multifunctionele versie van het
Driver Information Center 3 90,
verschijnt er ook een bijbehorendbericht wanneer er een lekke band of een veel te lage bandenspanning
wordt geconstateerd.
Knippert Storing in het systeem. Na enkeleseconden brandt w ononderbroken.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie verschijnt er
ook een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center wanneer er een band zonder een spanningssen‐
sor gemonteerd is (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem 3 162.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 90.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
88Instrumenten en bedieningsorganen9Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
De contactsleutel niet uitnemen
voordat de auto helemaal stilstaat, omdat het stuurslot anders plotse‐
ling kan worden geactiveerd.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 144.
Motorolie verversen
Dieselmotor met
dieselpartikelfilter
I knippert rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelampje I knippert
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden
ververst.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Laat motorolie verversen , op het
Driver Information Center verschijnen
3 90.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Afhankelijk van de modelvariant kan I op de volgende manieren knippe‐
ren:
● elke twee uur één minuut, of
● in cycli van drie minuten met I
gedurende tussenpozen van
vijf seconden uit
De waarschuwing verschijnt elke keer bij het starten van de motor totdat de
motorolie wordt ververst en het
service-display wordt teruggezet. De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display 3 78.Motoroliepeil laag
S brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, is het motoroliepeil te laag.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Motoroliepeil controleren , op het
Driver Information Center verschijnen
3 90.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen 3 144.
Te laag brandstofpeil
$ brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Onmiddellijk bijtanken 3 136.
Tank nooit leegrijden.