Page 17 of 203
Kort en bondig15KlimaatregelingVerwarmbare achterruit,
verwarmbare buitenspiegels
Ü indrukken om verwarming in te
schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 33.
Verwarmbare buitenspiegels 3 30.
Ruiten ontwasemen en ontdooien
Airconditioning
Draaiknop voor temperatuur in de
hoogste stand zetten.
Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
Koeling n aan.
Verwarmbare achterruit Ü aan.
Verwarmings- en ventilatiesysteem 3 106.
Airconditioning 3 107.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: n of AUTO indruk‐
ken.
Elektronisch klimaatregelsysteem
3 108.
Page 18 of 203

16Kort en bondigVersnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand
drie seconden na het intrappen van
het koppelingspedaal de ring op de
schakelpook omhoogtrekken en de
versnelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Handgeschakelde versnellingsbak
3 121.
Geautomatiseerde
versnellingsbakN:neutrale stando:rijstand+:hogere versnelling-:lagere versnellingA/M:wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modusR:achteruitversnelling (met
vergrendeling keuzehendel)
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 122.
Voordat u wegrijdt
Vóór het wegrijden controleren ● Bandenspanning en - staat 3 161, 3 192.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 144.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐ ting en kentekenplaat: vrij van
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐ len en veiligheidsgordels 3 29,
3 35, 3 46.
● Werking van remsysteem bij lage
snelheid, vooral bij vochtige
remmen.
Page 19 of 203
Kort en bondig17Motor starten
● Sleutel naar stand 1 draaien.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap de koppeling en rem in.
● Geautomatiseerde versnellings‐ bak: rem intrappen, de versnel‐
lingsbak schakelt automatisch
naar N (neutraal).
● Trap het gaspedaal niet in.
● Dieselmotoren: draai de sleutel naar stand 1 voor het voorgloeien
en wacht totdat de controle‐
lamp ! dooft.
● Sleutel kort naar stand 2 draaien en loslaten.
Motor starten 3 115.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is voldaan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakel de neutraalstand in.
● Laat het koppelingspedaal los.
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer ^ op het Driver Information
Center verschijnt 3 90.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 116.
Page 20 of 203

18Kort en bondigParkeren9Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel als de auto op een vlakke ondergrond of een oplo‐pende helling staat de eerste
versnelling in voordat u het
contact uitschakelt. Op een
oplopende helling bovendien
de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Schakel als de auto op een
aflopende helling staat de
achteruitversnelling in voordat
u het contact uitschakelt.
Bovendien de voorwielen naar
de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Draai de contactsleutel in stand
0 en trek deze uit het contact‐
slot. Stuurwiel verdraaien
totdat het stuurslot merkbaar
vergrendelt.
● Vergrendel de auto met e op de
afstandsbediening.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 143.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Sleutels, sloten 3 19.
Auto een langere tijd stilzetten
3 142.
Page 21 of 203

Sleutels, portieren en ruiten19Sleutels, portieren
en ruitenSleutels, sloten ............................ 19
Sleutels ...................................... 19
Car Pass .................................... 20
Handzender ............................... 20
Portiervergrendelknoppen .........21
Centrale vergrendeling ..............23
Kindersloten .............................. 24
Portieren ...................................... 25
Schuifdeur ................................. 25
Achterdeuren ............................. 25
Bagageruimte ............................ 27
Antidiefstalbeveiliging ..................28
Vergrendelingssysteem .............28
Startbeveiliging .......................... 28
Buitenspiegels ............................. 29
Bolle vorm ................................. 29
Handmatig verstellen .................29
Elektrische verstelling ................29
Inklapbare spiegels ...................30
Verwarmde spiegels ..................30
Binnenspiegel .............................. 30
Handmatige dimfunctie ..............30Ruiten.......................................... 31
Voorruit ...................................... 31
Handbediende ruiten .................31
Elektrisch bediende ruiten .........31
Achterste zijruiten ......................33
Achterruitverwarming ................33
Zonnekleppen ............................ 33Sleutels, sloten
SleutelsVoorzichtig
Bevestig geen zware of massieve
voorwerpen aan de contactsleutel.
Reservesleutels
Het sleutelnummer staat in de CarPass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden
vermeld aangezien de sleutels deel
uitmaken van de startbeveiliging.
Sloten 3 175, Handzender 3 20,
Centrale vergrendeling 3 23, Motor
starten 3 115.
Page 22 of 203

20Sleutels, portieren en ruitenSleutel met uitklapbare
sleutelbaard
Om uit te klappen toets indrukken.
Om in te klappen eerst toets indruk‐
ken.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze
autogegevens nodig.
Handzender
Wordt gebruikt voor:
● centrale vergrendeling 3 23
● vergrendelingssysteem 3 28
● elektrisch bediende ruiten 3 31
De afstandsbediening heeft een
bereik van maximaal 5 meter. Dit kan
beperkt worden door invloeden van
buitenaf. Brandende alarmknipper‐
lichten dienen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het
gevolg zijn van het volgende:
● Storing in afstandsbediening.
● Het bereik wordt overschreden.
● De accuspanning is te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de afstandsbediening buiten
het bereik.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 23.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.
Page 23 of 203

Sleutels, portieren en ruiten21
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Sleutel met uitklapbare sleutelbaard
Klap de sleutel uit (om bij de batterij‐
houder te kunnen) en demonteer de
batterijhouder door de schroef met
een geschikte schroevendraaier los
te schroeven. Haal de batterijhouder
uit de sleutel en vervang de batterij
(type CR 2032). Breng deze in de
juiste richting aan.
Breng de batterijhouder weer aan in
de schroef en draai met de schroef
vast.
Portiervergrendelknoppen
Als de voeding is onderbroken, de
accuspanning te laag is geworden of
als er een storing in de centrale
vergrendeling is, werken de portier‐
sloten niet via de afstandsbediening.
OntgrendelenOntgrendel het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in het cilin‐ derslot te steken en deze naar devoorkant van de auto te draaien.
Open het bestuurdersportier door aan de buitenkruk te trekken.
Daarna kunt u het passagiersportier
en de zijschuifdeur(en) met de buiten‐
krukken of de binnenhandgrepen
openen.
Ontgrendel de achterdeuren hand‐ matig door aan de sleutel in het cilin‐
derslot (mits aanwezig) te draaien of
door ze van binnenuit te openen. In
de bovenstaande situatie kan de
achterklep niet van buitenaf worden
geopend.
Achterdeuren 3 25.
Achterklep in noodsituaties van
binnenuit openen 3 27.
Kindersloten 3 24.
Vergrendelen
Sluit de achterdeuren/achterklep
3 25 en vergrendel door aan de
sleutel in het cilinderslot (mits aanwe‐
zig) te draaien.
Page 24 of 203

22Sleutels, portieren en ruiten
Druk de binnenvergrendelknop
bovenaan de binnenhandgreep (mits
aanwezig) op de zijschuifdeur(en)
omlaag en/of schakel de handver‐
grendeling op de zijschuifdeur (mits
aanwezig) in, zie hieronder. Sluit
daarna de deur van buitenaf.Sluit het passagiersportier van
binnenuit en druk de binnenvergren‐
deknop omlaag.
Sluit daarna het bestuurdersportier
van buitenaf en vergrendel het door
de sleutel in het cilinderslot naar de
achterkant van de auto te draaien. De
auto is vergrendeld.
Mechanisch vergrendelingssysteem
3 28.
Handvergrendeling zijschuifdeur
Open de deur en schakel de hand‐
vergrendeling (mits aanwezig) in om
te voorkomen dat de zijschuifdeur van buiten af wordt geopend.
Draai de schakelaar van de vergren‐ deling op de deur met een geschikt
gereedschap in de vergrendelde
stand 1. De deur kan van buiten af
niet worden geopend.
Let op
De handvergrendeling op de
zijschuifdeur blijft zelfs na het
ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening ingegrepen.