Page 81 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen79U kunt de resterende afstand tot de
volgende onderhoudsbeurt ook bekij‐
ken op het Driver Information Center via de optie Service in het menu
Instellingen 3 90.
Service-display terugzetten
Na een onderhoudsbeurt moet het
service-display door een werkplaats
worden gereset.
Service-informatie 3 179.
VersnellingsbakdisplayDe modus en de huidige versnelling
van de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak verschijnt op het transmis‐
siedisplay.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 122.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Page 82 of 203
80Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de instrumentengroep
Page 83 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen81Controlelampje in de dakconsole
Airbag deactiveren 3 52, 3 83.
Overzicht
9Generieke waarschuwing
3 81ORichtingaanwijzer 3 82XGordelverklikker 3 82vAirbags en gordelspanners
3 82*Airbag deactiveren 3 83pLaadsysteem 3 83ZStoringsindicatielamp 3 83RRemsysteem 3 84FSlijtage van remblokken
3 84uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 84sTransmissie 3 84[ ÒSchakelen 3 85ZHellingrem 3 85rUltrasoonparkeerhulp 3 85RElektronische stabiliteitsrege‐
ling 3 85$Koelvloeistoftemperatuur
3 86!Voorverwarmen 3 86%Roetfilter 3 86wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 87IMotoroliedruk 3 87, Motor‐
olie verversen 3 88SMotoroliepeil laag 3 88$Te laag brandstofpeil 3 88UBrandstoffilter aftappen
3 89dStartbeveiliging 3 89ÆStop-startsysteem 3 898Buitenverlichting 3 89µStoring rijverlichting 3 89CGrootlicht 3 90>Mistlamp 3 90øMistachterlicht 3 90mCruise control 3 90(Portier open 3 90
Generieke waarschuwing
9 brandt geel.
Afhankelijk van de modelvariant kan
controlelamp 9 afzonderlijk of in
combinatie met Æ 3 89, t 3 89,
Z 3 85 of r 3 85 branden.
Als 9 in combinatie met I 3 88
brandt: motor onmiddellijk afzetten en de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij een storing in controlelamp v voor
airbags en gordelspanners 3 82
licht 9 op.
Page 84 of 203

82Instrumenten en bedieningsorganen9 brandt bij het activeren van de
brandstofschakelaar ook. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Brandstofblokkeersysteem 3 96,
Motor afzetten 3 115.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Richtingaanwijzer
2 of 3 knippert groen.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 150, zeke‐
ringen 3 156.
Richtingaanwijzers 3 101.Gordelverklikker
Gordelverklikker voor de
voorstoelen
X voor de stoel van de bestuurder
en/of de voorpassagier gaat branden
of knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van het contact brandt controlelamp X kort als de
veiligheidsgordel van de bestuurder
en/of de veiligheidsgordel van de passagier niet is/zijn omgedaan. Ook
klinkt er gedurende enkele seconden
een geluidssignaal.
Knippert
Onderweg knippert X en klinkt er
gedurende 90 seconden een geluids‐
signaal totdat de veiligheidsgordels
voor zijn omgedaan.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 46.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver Information
Center worden aangepast 3 90.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt het controlelampje circa
vier seconden.
Brandt deze niet, dooft deze niet na
vier seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in het
airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Page 85 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen83Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
Afhankelijk van de versie licht 9 op bij
een storing in controlelamp v.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Defect airbag , op het Driver Infor‐
mation Center verschijnen 3 90.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 44, 3 48.
Airbag-deactivering
* brandt geel.
Bij geactiveerde
passagiersairbag voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt controlelamp * gedurende
ongeveer vier seconden, knippert nog eens vier seconden en gaat vervol‐
gens uit.
Bij gedeactiveerde
passagiersairbag voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 52.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Page 86 of 203

84Instrumenten en bedieningsorganenKnippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 90.
Remsysteem R brandt rood.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 127. Bij aangetrokken
handrem klinkt er vanaf een bepaalde
snelheid een geluidssignaal.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 147.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een storing in de vacuüm‐ rembekrachtiger, bij het intrappen
voelt het rempedaal hard aan. Het
remsysteem blijft werken, maar de
bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij
het sturen wellicht aanzienlijk meer
kracht nodig.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Laag peil remvloeistof , op het
Driver Information Center verschijnen
3 90.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
De reblokken voor zijn versleten,
onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Laat remblokjes controleren , op
het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Als u in combinatie met R oplicht, is
er een storing in het remsysteem.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. ABS niet beschikb. , op het Driver
Information Center verschijnen
3 90. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem 3 126.
Transmissie s brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden.
s licht onderweg op bij een storing in
de transmissie.
Page 87 of 203

Instrumenten en bedieningsorganen85Wellicht verschijnt er ook een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center 3 90 en klinkt er een
geluidssignaal.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐
zichtig en anticiperend.
Laat de oorzaak van de storing zo
snel mogelijk verhelpen in een werk‐
plaats.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 122.
Schakelen [ of Ò licht op het Driver Information
Center groen op 3 90 wanneer
omwille van het brandstofverbruik wordt geadviseerd om te schakelen.
Hellingrem
Z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden.
Als de controlelamp niet na een paar seconden dooft of gaat branden
tijdens het rijden, is er een storing inde hellingrem. De hulp van een werk‐ plaats inroepen om de storing te latenverhelpen.
De controlelamp elektronische stabi‐
liteitsregeling (ESC) R kan ook
oplichten 3 85 in combinatie met
Z .
Afhankelijk van de versie licht 9
mogelijk als alternatief op als contro‐
lelamp Z niet aanwezig is. Er kan
een bijbehorend waarschuwingsbe‐ richt, bijv. Hill holder niet beschikb. ,
op het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
Hellingrem 3 128.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
ofStoringen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het
systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Controlelampje 9 licht als alternatief
op als controlelampje r niet
aanwezig is. Afhankelijk van de
versie kan er een bijbehorend waar‐ schuwingsbericht, bijv. Parkeerhulp
niet beschikbaar , op het Driver Infor‐
mation Center verschijnen 3 90.
Generieke waarschuwing 9 3 81.
Ultrasoonparkeerhulp 3 132.
Elektronische stabiliteitsregeling
R brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Page 88 of 203

86Instrumenten en bedieningsorganenKnippert onderwegHet systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Brandt onderweg Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. ESP niet beschikb. , op het Driver
Information Center verschijnen
3 90.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 130, Traction Control-
systeem/Anti-slipregelaar (ASR)
3 129.
Koelvloeistoftemperatuur $ brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden.Als controlelampje $ brandt, is de
koelvloeistoftemperatuur te hoog.
Afhankelijk van de versie kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 90. De hulp van een werkplaats
inroepen.Voorzichtig
Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het
contact uitschakelen. Gevaar voor
motor. Controleer het koelvloei‐
stofpeil.
Raadpleeg uw werkplaats als de
controlelamp aan blijft.
Koelvloeistoftemperatuurmeter 3 78.
Voorverwarming
! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld.
Let op
Bij zeer hoge buitentemperaturen
kan ! bij het inschakelen van het
contact kort oplichten.
De motor kan worden gestart
wanneer ! dooft.
Motor starten 3 115.
Knippert
In het motorvoorverwarmingssys‐
teem wordt een storing gedetecteerd.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Laat controleren gloeibougies ,
op het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Roep de hulp van een werkplaats in
als ! niet dooft.
Roetfilter
% brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden.
Als het niet na korte tijd dooft of
onderweg oplicht, moet het roetfilter
worden gereinigd. Blijven rijden totdat % dooft. Afhankelijk van de versie