Page 105 of 308

103
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
Intelligent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Dit systeem signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden neemt de
Intelligent Traction Control het over van
het ASR-systeem door de aandrijfkracht
over te brengen op het wiel met de
meeste grip, waardoor de tractie en de
bestuurbaarheid optimaal zijn. Inschakelen
Bij het starten van de auto is dit systeem
uitgeschakeld.
Druk op deze knop in het midden van het
dashboard om het systeem in te schakelen;
het lampje van de knop gaat branden.
Het systeem blijft actief tot ongeveer
30
km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30
km/h, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld, maar
blijft het lampje van de knop branden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u weer langzamer dan
30
km/h rijdt.Uitschakelen
Druk op deze knop in het midden van het
dashboard om het systeem uit te schakelen.
Het lampje van de knop gaat uit en de ASR
is weer actief.
Storing
Bij een storing in de Intelligent
Traction Control gaat dit lampje
branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
5
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
Page 106 of 308

104
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
Hill descent Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling
op wegdek met weinig grip (modder, gravel
enz.) of bij het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden
van de auto en de kans dat de auto te veel
vaart maakt tijdens een afdaling.
Door autonoom elke rem individueel te
activeren zorgt het systeem ervoor dat de
auto met een constante snelheid een helling
afdaalt.Uitschakelen
Druk op deze knop in het midden van het dashboard om
het systeem uit te schakelen. Het verklikkerlampje van
de knop gaat uit.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan 50
km/h, wordt
de functie volledig uitgeschakeld; het verklikkerlampje
van de knop gaat uit
.
Storing
Bij een storing in de Hill Descent
Control gaat dit verklikkerlampje
branden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Inschakelen
Bij het starten van de motor is het systeem
uitgeschakeld.
Druk, bij een wagensnelheid tot 30
km/h, op
deze knop in het midden van het dashboard
om het systeem in te schakelen; het
verklikkerlampje van de knop gaat branden.
Zodra de auto de helling begint af te dalen,
kunt u het gaspedaal en het rempedaal
loslaten; het verklikkerlampje van de knop
knippert.
De remlichten worden automatisch
ingeschakeld als de functie is geactiveerd.
Als de wagensnelheid hoger wordt dan
30
km/h, wordt het systeem automatisch
uitgeschakeld. Het verklikkerlampje van de
knop blijft echter branden.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra de wagensnelheid lager
wordt dan 30
km/h. Het systeem werkt slechts bij hellingen
van meer dan 8%.
Gebruik het systeem niet met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Schakel een voor de wagensnelheid
geschikte versnelling in om te voorkomen
dat de motor afslaat.
U kunt op elk gewenst moment het
gaspedaal of het rempedaal weer
intrappen. Als de remmen oververhit zijn, kan
de functie niet worden geactiveerd.
Wacht enkele minuten om de remmen te
laten afkoelen en probeer het vervolgens
opnieuw.
Veiligheid tijdens het rijden
Page 107 of 308

105
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
lAne dePARTURe WARn I ng
Sy ST e M ( ld WS)
Dit systeem registreert wanneer de
bestuurder onvrijwillig een rijstrookmarkering
(doorgetrokken of onderbroken streep)
overschrijdt.
Een centraal tegen het bovenste deel van de
voorruit gemonteerde camera scant de weg.
Bij een wagensnelheid hoger dan 60
km/h
geeft het systeem een waarschuwing als de
auto de rijstrook verlaat.
Dit systeem werkt met name optimaal op
snelwegen en autowegen.
Uitschakelen
- Druk op deze knop om het systeem uit
te schakelen; het lampje van de knop
gaat branden.
De status van het systeem blijft na het
afzetten van het contact in het geheugen
opgeslagen.
Inschakelen
- Druk op deze knop om het systeem weer in te schakelen; het verklikkerlampje van
de knop gaat uit.
De twee verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel blijven branden tot
60
km/h.
detectie
Bij een koersafwijking wordt u gewaarschuwd
door het branden van een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel en een geluidssignaal:
Storing
Bij een storing gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding ter
bevestiging op het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het LDWS is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven en verantwoordelijk is. -
knipperen van het linker
verklikkerlampje bij een
afwijking naar links,
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing wordt
gegeven bij het overschrijden van een pijl op de
weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Er kunnen storingen in de detectie optreden:
-
als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn,
-
als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen. -
knipperen van het rechter
verklikkerlampje bij een
afwijking naar rechts.
5
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
Page 108 of 308

106
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
VeIlIgHeIdSgORdelS CABIne
Mocht u achteraf een voorbank in
de auto monteren, dan dient deze
voorzien te zijn van goedgekeurde
veiligheidsgordels.
Vastmaken
Trek de gordel met een gelijkmatige
beweging voor u langs en verzeker u ervan
dat deze niet gedraaid is.
Steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek kort en snel aan de gordel om de
automatische blokkering van de gesp te
controleren.
losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting. De
veiligheidsgordel rolt automatisch op maar het
wordt aanbevolen de veiligheidsgordel vast te
houden terwijl deze zich oprolt.Uit veiligheidsoverwegingen mag deze
handeling niet tijdens het rijden worden
uitgevoerd.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als de veiligheidsgordel van de
bestuurder is losgemaakt, kan bij
auto's met het Stop & Start-systeem de
START-stand van de motor niet worden
geactiveerd. De motor kan dan uitsluitend
met de contactsleutel worden gestart. Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat bij het starten
van de motor dit verklikkerlampje branden
in combinatie met een alsmaar sterker
wordend geluidssignaal.
De bestuurdersstoel is voorzien van een
veiligheidsgordel met een pyrotechnische
gordelspanner en een gordelkrachtbegrenzer.
Bij de uitvoeringen met een frontairbag aan
passagierszijde is de veiligheidsgordel van de
zitplaats van de passagier ook voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in, schuif deze omhoog
of omlaag tot de gewenste stand is bereikt en laat de
knop los om de geleider in deze stand te blokkeren
(veiligheidsgordel aan de zijde van de bestuurdersstoel en
de zijde van de zitplaats van de buitenste voorpassagier)
.
De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats is
niet in hoogte verstelbaar.
Veiligheidsgordels
Page 109 of 308

107
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
VeIlIgHeIdSgORdelS ACHTeRZITPlAATSen
De stoelen/banken achterin zijn voorzien
van driepunts veiligheidsgordels met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Bij alle buitenste zitplaatsen kan de gesp
van de veiligheidsgordel als deze niet wordt
gebruikt aan een steun worden bevestigd.
gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen.
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de achterbank
of de gordel goed is opgerold en de
gordelsluiting zich op de juiste plaats
bevindt.Als de gordelspanners
zijn geactiveerd, gaat het
verklikkerlampje airbag ook branden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een aanrijding
Uitsluitend bij de zitplaatsen voorin kunnen
de gordelspanners, afhankelijk van de aard
en de kracht van de aanrijding, onafhankelijk
van de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden. Het
afgaan van de gordels gaat gepaard met
een lichte onschadelijke rookvorming en
een geluid als gevolg van de pyrotechnische
lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De pyrotechnische gordelspanners werken
alleen als het contact aan staat en de
veiligheidsgordel is vastgemaakt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de
auto.
Veiligheidsgordels
5
VEILIGHEID
Page 110 of 308

108
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
moet worden voorkomen dat de gordel
gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
-
dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien
van armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 10
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden. De veiligheidsgordel mag door
niet meer dan één persoon gedragen
worden.
Zie voor meer informatie over
kinderzitjes de rubriek "Veiligheid -
Kinderen in de auto". Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan
de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk, dat tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig
(ook na een kleine aanrijding) controleren door
het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats: de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-
netwerk.
Veiligheidsgordels
Page 111 of 308
109
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
Passieve veiligheid
Bij een aanrijding zorgen de maximale
absorbering van krachten op het interieur
voor de bescherming van de inzittenden.
Voor een optimale stijfheid is de voorzijde
van de carrosserie voorzien van een
voorgeprogrammeerde kreukelzone en zijn
de voorportieren versterkt.
diefstalbeveiliging
Uw auto, in bestelwagenuitvoering, heeft twee
afzonderlijk te vergrendelen compartimenten:
de cabine en de laadruimte.
Dit maakt het mogelijk afhankelijk van
het gebruik van de auto de lading of uw
persoonlijke bezittingen beter te beschermen.
Een inbraakalarm met omtrekbeveiliging
en beveiliging tegen opkrikken en slepen
(standaard of optie, volgens land van
bestemming) zorgt voor extra beveiliging.Zie de rubriek "Voordat u gaat rijden
-
Opengaande delen" voor meer
informatie over deze functies.
Veiligheid
5
VEILIGHEID
Page 112 of 308

11 0
jumper_nl_Chap05_Securite_ed01-2015
AlgeMene InFORMATIe OVeR AIRBAg S
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij een ernstige aanrijding:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
een plotselinge vertraging van de auto:
-
bij een zware aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen om
de inzittenden van de auto optimaal te
beschermen. Direct na de aanrijding
lopen de airbags snel leeg om het zicht
niet te beperken en ervoor te zorgen
dat de inzittenden de auto ongehinderd
kunnen verlaten, -
bij een lichte aanrijding, bij een aanrijding
van achteren en in bepaalde gevallen als de
auto over de kop slaat, worden de airbags
niet opgeblazen; in deze gevallen biedt de
veiligheidsgordel voldoende bescherming.Airbags voor
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de voorpassagiers in
het dashboard aangebracht. Ze worden bij een
aanrijding beide geactiveerd, behalve als de
airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
d
e airbags werken alleen als het
contact aan is.
Het afgaan van de airbag(s) gaat gepaard
met een lichte rookontwikkeling en een knal;
dit wordt veroorzaakt door de activering van
de pyrotechnische lading van het systeem.
Het bij het afgaan van de airbags ontsnappende
gas is onschadelijk, maar kan irriterend zijn voor
mensen die hiervoor gevoelig zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden, laat het systeem dan
controleren door het CITROËN-
netwerk.
Airbags