146
jumper_nl_Chap08_Aide-Rapide_ed01-2015
ZekeringA (Ampère) Functie
12 7,5Dimlicht rechts
13 7,5Dimlicht links
31 5Relais elektronische eenheid motorruimte - Relais elektronische eenheid \
dashboard (+ sleutel)
32 7,5Interieurverlichting (+ accu)
33 7,5Sensor accucontrole Stop & Start-uitvoering (+ accu)
34 7,5Interieurverlichting Minibus - Alarmknipperlichten
36 10Autoradio - Bediening airconditioning - Inbraakalarm - Tachograaf - Elektronische eenheid
stroomonderbreker - Programmeereenheid standkachel (+ accu)
37 7,5Remlichtschakelaar - Derde remlicht - Instrumentenpaneel (+ sleutel)
38 20Centrale portiervergrendeling (+ accu)
42 5Elektronische eenheid en sensor ABS - Sensor ASR - Sensor CDS - Remlichtschakelaar
43 20Motor ruitenwissers vóór (+ sleutel)
47 20Motor ruitbediening bestuurderszijde
48 20Motor ruitbediening passagierszijde
49 5Elektronische eenheid parkeerhulp - Autoradio - Bediening aan de stuurkolom - Schakelaarpanelen (centraal
en aan de zijkant) - Extra schakelaarpaneel - Elektronische eenheid str\
oomonderbreker (+ sleutel)
50 7,5Elektronische eenheid airbags en gordelspanners
51 5Tachograaf - Elektronische eenheid stuurbekrachtiging - Airconditioning - Achteruitrijlichten - Sensor water in
brandstoffilter - Luchthoeveelheidsmeter (+ sleutel)
53 7,5Instrumentenpaneel (+ accu)
89 -Niet gebruikt
90 7,5Grootlicht links
91 7,5Grootlicht rechts
92 7,5Mistlamp links
93 7,5Mistlamp rechts
Defecte zekering
Dit document bevat de laatste updates van het instructieboekje van uw auto.
Deze informatie vormt een aanvulling op het instructieboekje of vervangt een gedeelte hiervan.
Raadpleeg eerst het instructieboekje van uw auto.
ERGONOMIE
en COMFORT 3.
VEILIGHEID
5.
Automatisch grootlicht 4Verkeersbordherkenning 12
TECHNOLOGIE
aan BOORD 4.
Confi guratie van de auto 6
VOORDAT u GAAT RIJDEN2.
Instrumentenpanelen 1
Opslagmodus van
de accu 3
Cockpit
1
2
VOORDAT U GAAT RIJDEN
1.
Snelheidsmeter (km/h of mph).
2.
Display.
3.
Brandstofniveaumeter.
4.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
5.
Toerenteller (t/min x 1000).
INSTRUMENTENPANELEN
Display niveau 1
In het onderste gedeelte:
- Tijd,
- Buitentemperatuur,
- Afgelegde afstand in kilometers/mijlen,
- Boordcomputer (actieradius,
brandstofverbruik enz.),
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen,
- Programmeerbare waarschuwing te
hoge snelheid,
- Snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer,
- Opschakelindicator,
- Stop & Start-systeem.
In het bovenste gedeelte:
- Datum,
- Onderhoudsindicator,
- Waarschuwingsmeldingen,
- Meldingen over de status van functies,
- Configuratie van de auto.
Instrumentenpaneel / Display niveau 1
5
3
ERGONOMIE EN COMFORT
Stuurkolomschakelaars
Inschakelen
Werking
Als de functie is geactiveerd, werkt het
systeem als volgt:
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of
als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat: Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto".
)
Geef een lichtsignaal (door de schakelaar
voorbij het zware punt te bewegen) om de
functie te activeren.
De bestuurder kan indien nodig op elk
moment zelf de verlichting omschakelen.
)
Geef nogmaals een lichtsignaal
om de werking van de functie te
onderbreken; het verlichtingssysteem
wordt overgeschakeld op de stand
"automatische verlichting".
Bij een snelheid lager dan 15 km/h wordt de
functie automatisch uitgeschakeld.
Geef een nieuw lichtsignaal als u het
grootlicht toch wilt gebruiken; het grootlicht
blijft dan ingeschakeld tot de auto een
snelheid van 40 km/h bereikt.
Vanaf 40 km/h wordt de functie automatisch
weer ingeschakeld (op voorwaarde dat u
daarvoor niet nogmaals een lichtsignaal
hebt gegeven om het grootlicht weer uit te
schakelen).
Uitschakelen
)
Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand " Dimlicht
".
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
- Als het zicht slecht is (bij
sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...).
-
Als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt
is (bijvoorbeeld met een sticker).
- Als de verlichting van uw auto
wordt weerkaatst door spiegelende
of reflecterende panelen
(bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem signaleert geen:
- Weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers.
- Voertuigen waarvan de verlichting
wordt afgeschermd, bijvoorbeeld
door een vangrail op de snelweg.
- Voertuigen die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
- De dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
-
Het grootlicht
wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan
deze verklikkerlampje
branden.
)
Zet de ring van de
lichtschakelaar in deze stand.
)
Configureer de functie via de toets
MODE
; selecteer "ON" in het menu
"Grootlichtassistent".
Dit document bevat de laatste updates van het instructieboekje van uw auto.
Deze informatie vormt een aanvulling op het instructieboekje of vervangt een gedeelte hiervan.
Raadpleeg eerst het instructieboekje van uw auto.
ERGONOMIE
en COMFORT 3.
VEILIGHEID
5.
Automatisch grootlicht 4Verkeersbordherkenning 12
TECHNOLOGIE
aan BOORD 4.
Confi guratie van de auto 6
VOORDAT u GAAT RIJDEN2.
Instrumentenpanelen 1
Opslagmodus van
de accu 3
Cockpit
1
2
VOORDAT U GAAT RIJDEN
1.
Snelheidsmeter (km/h of mph).
2.
Display.
3.
Brandstofniveaumeter.
4.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
5.
Toerenteller (t/min x 1000).
INSTRUMENTENPANELEN
Display niveau 1
In het onderste gedeelte:
- Tijd,
- Buitentemperatuur,
- Afgelegde afstand in kilometers/mijlen,
- Boordcomputer (actieradius,
brandstofverbruik enz.),
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen,
- Programmeerbare waarschuwing te
hoge snelheid,
- Snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer,
- Opschakelindicator,
- Stop & Start-systeem.
In het bovenste gedeelte:
- Datum,
- Onderhoudsindicator,
- Waarschuwingsmeldingen,
- Meldingen over de status van functies,
- Configuratie van de auto.
Instrumentenpaneel / Display niveau 1
5
3
ERGONOMIE EN COMFORT
Stuurkolomschakelaars
Inschakelen
Werking
Als de functie is geactiveerd, werkt het
systeem als volgt:
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of
als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat: Raadpleeg de rubriek "Technologie aan
boord - Configuratie van de auto".
)
Geef een lichtsignaal (door de schakelaar
voorbij het zware punt te bewegen) om de
functie te activeren.
De bestuurder kan indien nodig op elk
moment zelf de verlichting omschakelen.
)
Geef nogmaals een lichtsignaal
om de werking van de functie te
onderbreken; het verlichtingssysteem
wordt overgeschakeld op de stand
"automatische verlichting".
Bij een snelheid lager dan 15 km/h wordt de
functie automatisch uitgeschakeld.
Geef een nieuw lichtsignaal als u het
grootlicht toch wilt gebruiken; het grootlicht
blijft dan ingeschakeld tot de auto een
snelheid van 40 km/h bereikt.
Vanaf 40 km/h wordt de functie automatisch
weer ingeschakeld (op voorwaarde dat u
daarvoor niet nogmaals een lichtsignaal
hebt gegeven om het grootlicht weer uit te
schakelen).
Uitschakelen
)
Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand " Dimlicht
".
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
- Als het zicht slecht is (bij
sneeuwval, zware regenval of
dichte mist, ...).
-
Als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt
is (bijvoorbeeld met een sticker).
- Als de verlichting van uw auto
wordt weerkaatst door spiegelende
of reflecterende panelen
(bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem signaleert geen:
- Weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers.
- Voertuigen waarvan de verlichting
wordt afgeschermd, bijvoorbeeld
door een vangrail op de snelweg.
- Voertuigen die zich aan de top
of de voet van een steile helling,
in een bocht of op een zijweg
bevinden.
- De dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaat dit
verklikkerlampje branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
-
Het grootlicht
wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan
deze verklikkerlampje
branden.
)
Zet de ring van de
lichtschakelaar in deze stand.
)
Configureer de functie via de toets
MODE
; selecteer "ON" in het menu
"Grootlichtassistent".