Page 161 of 302

▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie voor het herkennen en reageren bij
het naar stilstaande voertuigen toe rijden kan
in de volgende situaties beperkt zijn:
▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij uitval of verontreiniging van de camera.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
File-assistent
Principe In filesituaties regelt het systeem de snelheid,
het stuurt zo nodig zelfstandig en houdt de
auto binnen de rijbaan.
Binnen hetgeen mogelijk is past het systeem
de snelheid automatisch aan een voorliggend
voertuig aan. De afstand die het systeem tot
het voorliggend voertuig houdt, kan worden
gevarieerd. Deze is om veiligheidsredenen
snelheidsafhankelijk. Om op afstand te blijven
reduceert het systeem automatisch de snel‐
heid, remt het eventueel licht en versnelt het
opnieuw als het voorliggendevoertuig sneller
beweegt.
Als het voorliggende voertuig tot stilstand af‐
remt en na korte tijd vertrekt, kan het systeem
dit in het gegeven kader registreren. De eigen
auto wordt automatisch afgeremd en accele‐
reert weer.
Wanneer rijbaanbegrenzingen herkend wor‐
den, houdt het systeem de auto binnen de rij‐
baan. Daarvoor stuurt het systeem zo nodig
zelfstandig, bijv. bij het rijden in bochten.
Algemeen
De file-assistent bepaalt de snelheid en af‐
stand tot het voorliggende voertuig, alsook de
rijbaanbegrenzingen met behulp van een ra‐
darsensor en een camera.
Sensoren aan het stuurwiel herkennen of het stuurwiel aangeraakt wordt.
Het systeem wordt gedeactiveerd zodra het
stuurwiel niet langer aangeraakt wordt.
Om de file-assistent te gebruiken, het stuur‐
wiel vastnemen.
Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀Seite 161RijcomfortBediening161
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 162 of 302

Voorwaarden voor een correcte
werking▷Rijden op een ondersteund wegtype. De
gegevens hiervoor bevinden zich in het na‐
vigatiesysteem. Vrijgegeven straattypes
zijn autosnelwegen of wegen die daarop lij‐
ken.▷Voldoende breedte van de rijstrook.▷Rijbaanbegrenzing aan weerszijden wordt
herkend.▷Voorliggend voertuig wordt herkend.▷Snelheid onder 60 km/h.▷Handen aan de stuurwielrand.▷Voldoende straal van de bocht.▷Rijden in het midden van de rijstrook.
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieFile-assistent aan/uit, zie pa‐
gina 162.File-assistent onderbreken, zie pa‐
gina 162.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 156.Snelheid oproepen, zie pagina 157.Afstand instellen, zie pagina 157.
Radarsensor
Om voorliggende voertuigen te detecteren,
bevat de bumper een radarsensor.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera Voor de waarneming van voertuigen wordt een
camera gebruikt.
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen en onderbreken
Inschakelen Toets indrukken.
▷Systeem voorbereiden: eenmaal indruk‐
ken.▷Systeem activeren:
Bij niet-geactiveerde ACC: op tuimelscha‐
kelaar of RES-toets drukken.
Bij geactiveerde ACC: systeem is ge‐
bruiksklaar.
Rijden in het midden van de rijstrook.
Het systeem wordt automatisch geacti‐
veerd onder 60 km/h.Seite 162BedieningRijcomfort162
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 163 of 302

Bij niet-geactiveerde ACC: controle‐
lampje op het instrumentenpaneel
brandt.
Bij geactiveerde ACC: controlelampje
op het instrumentenpaneel brandt.
File-assistent kan worden gebruikt.
Bij ingeschakelde file-assistent is de per‐
soonswaarschuwing actief. De instelling op het
Control Display blijft ongewijzigd.
Uitschakelen Toets indrukken.
De weergave gaat uit. Opgeslagen gewenste
snelheid en afstand worden behouden door
ACC.
Het systeem voert geen stuurbeweging uit.
Onderbreken Bij ingeschakeld systeem toets in‐
drukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als er geremd wordt.▷Bij een snelheid boven 60 km/h.▷Bij het herkennen van slechts één rijbaan‐
begrenzing.▷Bij het verlaten van de snelweg of een ver‐
gelijkbare straat.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij het ontbreken van een voorligger.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Bij stilstand van meer dan 3 seconden
stopt de acceleratie van de auto wanneer
de voorligger wegrijdt.Roulerende balk bij stilstaand voertuig:
Het systeem versnelt niet verder.
Om verder te versnellen, ACC activeren
door kort gas te geven, op RES-toets of tui‐
melschakelaar drukken.
Drukken op de RES-toets of de tuimelschake‐
laar: wanneer het voorliggende voertuig binnen
30 seconden wegrijdt, wordt de versnelling au‐
tomatisch geactiveerd. Bij langere stilstand
RES-toets of tuimelschakelaar opnieuw in‐
drukken.
Rood knipperend en geluidssignaal:
File-assistent is onderbroken. Het sys‐
teem voert geen stuurbeweging uit.
ACC is actief.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Bij het verlaten van het ondersteunde wegtype
wordt het systeem eerst onderbroken en ver‐
volgens uitgeschakeld.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Afstand instellen Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Voertuigafstand
De gekozen afstand tot het voorliggende voer‐
tuig wordt weergegeven.Seite 163RijcomfortBediening163
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 164 of 302

AfstandsindicatieAfstand 1Afstand 2Afstand 3
Is na inschakelen van het systeem in‐
gesteld. Komt overeen met ca. de
helft van de waarde van de km/h-
weergave in meters.Afstand 4
WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Sym‐
boolBeschrijvingFile-assistent en afstandsregeling
in stand-by.File-assistent in stand-by. Af‐
standsregeling actief voor inge‐
stelde afstand.File-assistent geactiveerd. Het
systeem regelt de snelheid en on‐
dersteunt het binnen de rijstrook
blijven.Sym‐
boolBeschrijvingRoulerende balken tijdens het rij‐
den: Snelheid wordt bij 60 km/h
niet meer verhoogd door de file-as‐
sistent.
Bij verhogen van de snelheid door
het intrappen van het gaspedaal,
indrukken van de RES-toets of de
tuimelschakelaar voert het sys‐
teem geen verdere stuurbewegin‐
gen meer uit.Rood knipperend en geluidssig‐
naal: file-assistent is onderbroken.
Het systeem voert geen stuurbe‐
weging uit. ACC is actief.
Weergaven in het Head-Up-Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op de Head-Up
Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Smalle rijstroken
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet geactiveerd of zinvol gebruikt
worden.
Het systeem niet gebruiken in de volgende si‐
tuaties:
▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.Seite 164BedieningRijcomfort164
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 165 of 302

Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Snelheidsregeling
Principe
De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.▷Bij gladheid op de weg, mist, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
Er bestaat kans op een ongeval of schade. Het
systeem alleen gebruiken als het rijden met
constante snelheid mogelijk is.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, onderbre‐
ken, zie pagina 165Snelheid oproepen, zie pagina 166Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 166
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De markering op de snelheidsmeter wordt op
de actuele snelheid ingesteld.
De snelheidsregeling kan worden gebruikt.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
▷Bij ingeschakeld systeem: tweemaal in‐
drukken.▷Bij onderbroken werking: eenmaal indruk‐
ken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Seite 165RijcomfortBediening165
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 166 of 302

OnderbrekenBij ingeschakeld systeem toets in‐
drukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als DTC wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.▷Als HDC wordt geactiveerd.▷Als met de rijbelevingsschakelaar SPORT+
wordt geactiveerd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 167.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met ca. 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
De maximaal instelbare snelheid hangt af
van de auto.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het gaspedaal te
trappen.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Ver‐
der drukken dan het drukpunt verhoogt de
snelheid nog meer.
Gewenste rijsnelheid oproepen
Toets indrukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
Seite 166BedieningRijcomfort166
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 167 of 302

Weergaven op het
instrumentenpaneel
Controlelampje Afhankelijk van de uitrusting geeft het
controlelampje in het instrumentenpa‐
neel aan of het systeem is ingescha‐
keld.
Gewenste snelheid▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.
Met instrumentendisplay: analoog met
de markering van de gewenste rijsnel‐
heid wordt in de snelheidsmeter het
symbool weergegeven.
Korte statusweergave Gekozen voorkeurssnelheid.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up-Display Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op de Head-Up
Display.
Park Distance Control PDC Principe
PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object achter of, bij overeenkom‐
stige uitrusting met PDC vóór, ook voor de
auto, wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:
▷Bij de sensoren voor en de beide hoeksen‐
soren achter bij ca. 60 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij een dreigende botsing.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Seite 167RijcomfortBediening167
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15
Page 168 of 302

Overzicht
Met PDC vóór: toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren Ultrasone sensoren van de PDC,
bijv. in de bumpers.
Voorwaarden voor een correcte werking
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren niet afdekken, bijv. met stickers,
fietsendragers enz.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.
Bovendien schakelt de achteruitrijcamera
in.▷Bij uitvoering met PDC vóór: wanneer ob‐
stakels achter of voor de auto herkendworden door PDC en de snelheid lager is
dan ca. 4 km/h is
Het automatisch inschakelen bij waargenomen
obstakels kan uitgezet worden:
1."Instellingen"2."Parkeren"3.Instelling selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel
gebruikte profiel opgeslagen.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Met PDC vóór: handmatig in-/
uitschakelen
Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave
Geluidssignalen De nadering van een object wordt door een on‐
derbroken geluidssignaal uit de richting van
het obstakel gesignaleerd. Als bijv. links achter
de auto een object wordt waargenomen, klinkt
het geluidssignaal uit de luidspreker linksach‐
ter.
Hoe kleiner de afstand tot een object wordt,
hoe korter de intervallen worden.
Als de afstand tot een herkend object kleiner is
dan ca. 25 cm, klinkt er een continu signaal.
Seite 168BedieningRijcomfort168
Online Edition for Part no. 01 40 2 966 029 - X/15