Toets ingedrukt houden: de auto ver‐
plaatst zich zolang de toets wordt inge‐
drukt. De toets bij obstakels in het rijg‐
edeelte loslaten, om de auto te kunnen
stoppen.8.Als het uitparkeren is voltooid de toets aan
de zijkant van de BMW displaysleutel losla‐
ten of de betreffende button op het display
aanraken. De auto stopt.
De parkeerrem wordt ingeschakeld en de
rijden-stand-by uitgeschakeld.
Parkeerprocedure afbreken,
onderbreken, voortzetten
Parkeerprocedure afbreken of onderbreken:
de toets loslaten. De auto stopt met een
noodstop.
Parkeerprocedure voortzetten:
de toets bin‐
nen 30 seconden opnieuw indrukken.
Meldingen op de BMW displaysleutel Het symbool geeft aan dat meldingen
van het systeem aanwezig zijn. Door
het aantippen van het symbool worden
de meldingen weergegeven.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Geen parkeerondersteuning De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
▷In scherpe bochten.▷Bij rijden met aanhangwagen.Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:▷Op een oneffen ondergrond, bijv. bij grind‐
wegen.▷Op een gladde ondergrond.▷Op steile hellingen of afdalingen.▷Bij opeengehoopte bladeren of sneeuw op
de parkeerplaats.▷Bij gemonteerd reservewiel.▷Bij veranderingen in een reeds opgemeten
parkeerruimte.▷Bij greppels of afgronden, bijv. een haven‐
kant.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.Seite 213RijhulpsystemenBediening213
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.▷Bij kleine en lage objecten, bijv. kisten.▷Bij obstakels en personen aan de rand van
de rijbaan.▷Bij zachte of met schuimstof omhulde ob‐
stakels.▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Er kunnen eventueel parkeerruimten worden
herkend, die daartoe niet geschikt zijn, of ge‐
schikte parkeerruimten worden niet herkend.
Waarschuwing kruisend
verkeer
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken de verkeerssituatie in een ruime boog
achter de auto.
Bij onoverzichtelijke uitritten of bij het uitpar‐
keren uit dwarsparkeerruimten worden van de
zijkant naderende verkeersdeelnemers vroeger
door het systeem herkend dan dat dit vanuit de
bestuurdersstoel mogelijk is.
Het systeem geeft het naderen van andere
verkeersdeelnemers aan.
Het lampje in de buitenspiegel gaat branden,
eventueel klinkt een geluidssignaal en op het
Control Display wordt de betreffende weer‐
gave opgeroepen.
Bij een overeenkomstige uitvoering wordt ook
de verkeerssituatie vóór de auto bewaakt.
Daartoe bevinden zich nog twee radarsenso‐
ren in de voorbumper.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistentiesystemen
Seite 214BedieningRijhulpsystemen214
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bij een overeenkomstige uitvoering bevinden
zich nog twee radarsensoren in de voorbum‐
per.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Systeem inschakelen/uitschakelen
1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Instellingen"4."Waarschuwing kruisend verkeer"5."Waarschuwing kruisend verkeer"
Automatisch inschakelen
Als het systeem via het Control Display is ge‐
activeerd, wordt het automatisch ingeschakeld
zodra de PDC of Panorama View actief is.
Automatisch uitschakelen
Het systeem schakelt in de volgende situaties
automatisch in:▷Bij harder dan stapvoets rijden.▷Bij actieve stuur- en spoorassistent, bij
overschrijding van een bepaalde afstand.▷Bij een actieve parkeerprocedure van de
parkeerassistent.
Weergave
Lampje in buitenspiegel
Het lampje in de buitenspiegel knippert als de
achterste sensoren een voertuig herkennen en
de eigen auto achteruit beweegt.
Weergave op het PDC-display
Het betreffende randgebied op het PDC-dis‐
play knippert rood als de sensoren een voer‐
tuig herkennen.
Seite 215RijhulpsystemenBediening215
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergave op het cameradisplay
Het betreffende randgebied, pijl 1, op het ca‐
meradisplay knippert rood als de sensoren een
voertuig herkennen.
Gele lijnen, pijl 2, geven de voor- of achterzijde
van de eigen auto aan.
Akoestische waarschuwing
Naast de optische weergave klinkt er een
waarschuwingssignaal als de eigen auto in de
betreffende richting beweegt.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
zeer hoog is.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.▷Als kruisende objecten zeer langzaam be‐
wegen.▷Als zich in het gezichtsveld van de senso‐
ren andere objecten bevinden die het krui‐
sende verkeer aan het gezicht onttrekken.
Als de aanhangwagencontactdoos bezet is,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, is de waarschuwing kruisend
verkeer niet beschikbaar voor het gebied ach‐
ter de auto.Seite 216BedieningRijhulpsystemen216
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Uitschakelen▷Compleet systeem:Toets aan de bestuurderszijde
links ingedrukt houden, tot het
systeem wordt uitgeschakeld.▷Op de passagierszijde:
Toets aan de passagierszijde links
ingedrukt houden.
Temperatuur
Aan de draaiknop draaien om de
gewenste temperatuur in te
stellen.
De automatische airconditioning regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk, indien nodig met
het hoogste koel- of verwarmingsvermogen,
en houdt deze dan constant.
Wisselingen tussen verschillende tempera‐
tuurinstellingen kort achter elkaar voorkomen.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling heeft dan niet voldoende tijd om
de ingestelde temperatuur te regelen.
Opmerking
Symbool wordt permanent op het display
van de airconditioning met elektronische tem‐
peratuurregeling weergegeven.
Koelfunctie
De lucht in het interieur wordt gekoeld, ge‐
droogd en afhankelijk van de temperatuurin‐
stelling weer verwarmd.
Koeling van het interieur is alleen bij draaiende
motor mogelijk.
Toets indrukken. LED brandt.
De koelfunctie is bij draaiende motor
ingeschakeld.
Na het starten van de motor kunnen afhankelijk
van de weersomstandigheden de voor- en zij‐
ruiten korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
In de airconditioning ontstaat condenswater,
zie pagina 254, dat onder de auto wegloopt.
Maximaal koelen Toets indrukken. LED brandt.
Het systeem stelt bij draaiende motor
de laagste temperatuur, de optimale luchthoe‐
veelheid en de luchtrecirculatiestand in.
De lucht stroomt uit de uitstroomopeningen
ter hoogte van het bovenlichaam. De uit‐
stroomopeningen daarom openen.
De functie is beschikbaar boven een buiten‐
temperatuur van ca. 0 ℃ en bij draaiende mo‐
tor.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma aan bestuurderszijde worden aange‐
past.
AUTO-programma Toets indrukken. LED brandt.
Luchthoeveelheid, luchtverdeling en
temperatuur worden automatisch geregeld.
Afhankelijk van de gekozen temperatuur, de in‐
tensiteit van het AUTO-programma en van ex‐
terne invloeden wordt de lucht naar de voor‐
ruit, de zijruiten, in de richting van het
bovenlichaam en naar de beenruimte gevoerd.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie, zie pagina 221, inge‐
schakeld.
Een condenssensor regelt tegelijkertijd het
programma zodanig, dat het beslaan van de
ruiten zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Programma uitschakelen: toets opnieuw in‐
drukken of luchtverdeling handmatig instellen.
Intensiteit AUTO-programma
Bij ingeschakeld AUTO-programma kan de au‐
tomatische regeling van de intensiteit worden
veranderd.Seite 221KlimaatregelingBediening221
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Linker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: intensiteit verkleinen of ver‐
groten.
De geselecteerde intensiteit wordt op het dis‐
play van de automatische airconditioning
weergegeven.
Automatische
luchtrecirculatieregeling AUC
Principe
De automatische luchtrecirculatieregeling AUC
herkent schadelijke stoffen in de buitenlucht.
De toevoer van buitenlucht wordt geblokkeerd
en de binnenlucht wordt gerecirculeerd.
Algemeen
Als het systeem is geactiveerd herkent een
sensor schadelijke stoffen in de buitenlucht en
regelt de blokkering automatisch.
Als het systeem is gedeactiveerd stroomt per‐
manent buitenlucht het interieur binnen.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Bij het beslaan van de ruiten de toets
aan bestuurderszijde indrukken of de
luchtrecirculatiefunctie uitschakelen om ge‐
bruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor. Ervoor zorgen dat er lucht
naar de voorruit kan stromen.
In-/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Klimaatcomfort"4."Luchtkwaliteit"5."Automatische recirculatie"Luchtrecirculatiefunctie
Principe
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Bediening via toets Toets herhaald indrukken, om een
functie op te roepen:▷LED uit: buitenlucht stroomt continu naar
binnen.▷LED aan: de toevoer van buitenlucht is per‐
manent afgesloten.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Bij het beslaan van de ruiten de toetsaan bestuurderszijde indrukken of de
luchtrecirculatiefunctie uitschakelen om ge‐
bruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor. Ervoor zorgen dat er lucht
naar de voorruit kan stromen.
Luchthoeveelheid handmatigOm de luchthoeveelheid handmatig te kunnen
regelen, eerst het AUTO-programma uitscha‐
kelen.
Linker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: luchthoeveelheid verkleinen
of vergroten.
De geselecteerde luchthoeveelheid wordt op
het display van de automatische airconditio‐
ning weergegeven.
De luchthoeveelheid van de airconditioning
wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Luchtverdeling handmatig Toets herhaald indrukken om een pro‐
gramma te selecteren:
Seite 222BedieningKlimaatregeling222
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Ruiten, ter hoogte van het bovenlichaam
en beenruimte.▷Ter hoogte van het bovenlichaam en de
beenruimte.▷Beenruimte.▷Ruiten en beenruimte.▷Ruiten.▷Ruiten en bovenlichaam.▷Ter hoogte van het bovenlichaam.
De geselecteerde luchtverdeling wordt op het
display van de airconditioning weergegeven.
Bij het beslaan van de ruiten de toetsaan bestuurderszijde indrukken om
gebruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor.
SYNC-programma Toets indrukken. LED brandt.
Actuele instellingen van de bestuur‐
derszijde voor temperatuur, luchthoeveelheid,
luchtverdeling en AUTO-programma worden
op de passagierszijde en achterin links/rechts
overgedragen.
Voor het uitschakelen de toets opnieuw in‐
drukken.
Het programma wordt ook uitgeschakeld als
de instellingen aan passagierszijde of achterin
worden gewijzigd.
Ruiten ontdooien en ontwasemen Toets indrukken. LED brandt.
IJs en condens verdwijnen snel van de
voorruit en voorste zijruiten.
Richt hiervoor de ventilatieroosters aan de zij‐
kant c.q. de zijruiten.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
Bij het beslaan van de ruiten ook de
toets indrukken of de koelfunctie in‐
schakelen om gebruik te kunnen maken van de
voordelen van de condenssensor.
Achterruitverwarming Toets indrukken. LED brandt.
De functie is bij draaiende motor be‐
schikbaar.
Achterruitverwarming wordt na enige tijd auto‐
matisch uitgeschakeld.
Micro-/actief-koolstoffilter
Het microfilter filtert stof en pollen uit de bin‐
nenstromende lucht.
Het actief-koolstoffilter reinigt de binnenko‐
mende buitenlucht van gasvormige schadelijke
stoffen.
Dit gecombineerde filter moet bij het onder‐
houd, zie pagina 303, van de auto worden ver‐
vangen.
Ventilatie
Instelling De richting van de luchtstromen kan individu‐
eel ingesteld worden:▷Directe ventilatie:
De luchtstroom is rechtstreeks op de per‐
soon gericht. De luchtstroom is merkbaar
koel of warm, afhankelijk van de ingestelde
temperatuur.▷Indirecte ventilatie:
Bij geheel of gedeeltelijk gesloten uit‐
stroomopeningen wordt de lucht indirect in
het interieur geleid.
Een indirecte ventilatie voorin kan ook via
het Control Display ingesteld worden.Seite 223KlimaatregelingBediening223
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Ventilatie, voor▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijlen 1.▷Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen, pijl
2.▷Touchsensor of gekartelde knop voor het
variëren van de temperatuur, pijl 3.
Bij de touchsensor de markering in de ge‐
wenste richting schuiven:
Naar blauw: kouder.
Naar rood: warmer.
De ingestlede interieurtemperatuur voor
bestuurder en passagier wordt niet gewij‐
zigd.
Instelling van de ventilatie
▷Ventilatie om te koelen:
Uitstroomopeningen zo richten, dat de
lucht in uw richting wordt geleid, bijv. bij
een opgewarmde auto.▷Tochtvrije ventilatie:
Uitstroomopeningen zo richten dat de
lucht langs de inzittenden strijkt.
Indirecte ventilatie
De lucht wordt indirect in het interieur geleid.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Klimaatcomfort"4."Indirecte ventilatie"
Ventilatie achterin, midden
▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijlen 1.▷Gekartelde knoppen voor het traploos ope‐
nen en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijlen 2.
Ventilatie, zijkant
▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijl 1.▷Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijl 2.Seite 224BedieningKlimaatregeling224
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15