Bochtlijnen
De bochtlijnen kunnen alleen samen met ma‐
noeuvreerlijnen in het beeld van de achteruitrij‐
camera worden geprojecteerd.
De bochtlijnen geven het verloop van de
kleinst mogelijke draaicirkel op een vlak weg‐
dek aan.
Vanaf een bepaalde stuurwieluitslag wordt al‐
leen een bochtlijn getoond.
Inparkeren aan de hand van manoeuvreer-
en bochtlijnen
1.Auto zodanig opstellen, dat de rode bocht‐
lijnen binnen de begrenzing van de par‐
keerplaats vallen.2.Stuurwiel dusdanig draaien dat de groene
manoeuvreerlijn de betreffende bochtlijn
overdekt.
Obstakelmarkering
Obstakels achter de auto worden geregi‐
streerd door de PDC-sensoren.
Obstakelmarkeringen kunnen in het beeld van
de achteruitrijcamera worden geprojecteerd.
Het kleurpatroon van de obstakelmarkeringen
komt overeen met de markeringen van de
PDC.
Zoom op trekhaak
Om het aankoppelen van een aanhangwagen
te vergemakkelijken, kan het camerabeeld van
de trekhaak vergroot worden weergegeven.
De afstand van de aanhanger tot de aan‐
hangerkoppeling kan met behulp van twee sta‐
tische cirkelsegmenten worden geschat.
Een van de stuuruitslag afhankelijke koppe‐
lingslijnen helpt de aanhangwagen in lijn te
brengen met uw trekhaak.
Trekhaak via iDrive weergeven, zie pagina 197.
Helderheid en contrast instellen via iDrive
Bij ingeschakelde achteruitrijcamera:
1.Controller naar links kantelen.2.▷ "Helderheid"▷ "Contrast"3.Stel de gewenste waarde in.
Grenzen van het systeem
Gedeactiveerde camera Als de camera gedeactiveerd is, bijv. bij ge‐
opend kofferdeksel, wordt het camerabeeld
grijs gearceerd weergegeven.
Seite 198BedieningRijhulpsystemen198
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
ParkeerhulplijnenManoeuvreerlijnen
De manoeuvreerlijnen helpen u de benodigde
ruimte bij het parkeren en manoeuvreren op
vlak wegdek in te schatten.
Manoeuvreerlijnen zijn afhankelijk van de ac‐
tuele stuuruitslag en worden bij stuurwielbe‐
wegingen continu aangepast.
Bochtlijnen
De bochtlijnen kunnen alleen samen met ma‐
noeuvreerlijnen in het beeld van de achteruitrij‐
camera worden geprojecteerd.
De bochtlijnen geven het verloop van de
kleinst mogelijke draaicirkel op een vlak weg‐
dek aan.
Vanaf een bepaalde stuurwieluitslag wordt al‐
leen een bochtlijn getoond.
Inparkeren aan de hand van manoeuvreer-
en bochtlijnen1.Auto zodanig opstellen, dat de rode bocht‐
lijnen binnen de begrenzing van de par‐
keerplaats vallen.2.Stuurwiel dusdanig draaien dat de groene
manoeuvreerlijn de betreffende bochtlijn
overdekt.
Obstakelmarkering
Obstakels achter de auto worden geregi‐
streerd door de PDC-sensoren.
Obstakelmarkeringen kunnen in het camera‐
beeld worden geprojecteerd.
Het kleurpatroon van de obstakelmarkeringen
komt overeen met de markeringen van de
PDC.
Wasstraataanzicht
Het wasstraataanzicht helpt bij het inrijden van
wasstraten door de weergave van het eigen
bandenspoor.
Seite 202BedieningRijhulpsystemen202
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergave op het Control DisplayBij draaiende motor de toets indrukken.
Afhankelijk van de rijrichting wordt het beeld
van de betreffende camera weergegeven:▷"voor": beeld van de voorste camera.▷"achter": beeld van de achterste camera.
Bovendien kan de waarschuwing kruisend ver‐
keer, zie pagina 214, met behulp van radar‐
sensoren voor naderende voertuigen waar‐
schuwen.
Met navigatiesysteem:
activeringspunten
Principe
Posities waarop het Panorama View automa‐
tisch moet worden ingeschakeld kunnen wor‐
den opgeslagen als activeringspunten, op
voorwaarde dat een GPS-signaal wordt ont‐
vangen.
Er kunnen tot tien activeringspunten worden
opgeslagen.
Activeringspunten kunnen bij het vooruitrijden
worden gebruikt voor de voorste camera.
Activeringspunten opslaan
1.Naar de positie rijden waarop het systeem
ingeschakeld moet worden en stoppen.2. Toets indrukken.3.Controller naar links kantelen.4. "Activeringspunt toevoegen"
De actuele positie wordt weergegeven.5."Activeringspunt toevoegen"
Wanneer mogelijk worden activeringspunten
bewaard met plaats- en straatnaam, of met de
Gps-coördinaten.
Activeringspunten gebruiken
Het gebruik van de activeringspunten kan wor‐
den in- en uitgeschakeld.1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Instellingen"4."Panorama View, op GPS gebaseerd"5."Panorama View, GPS gebaseerd"
Activeringspunten aangeven of wissen
1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Activeringsp. weergeven"
Lijst van alle activeringspunten wordt
weergegeven.4."Dit activeringspunt wissen" of "Alle
activeringspunten wissen"
Helderheid en contrast instellen via
iDrive
Bij ingeschakelde Surround View of Panorama
View:
1.Controller naar links kantelen.2.▷ "Helderheid"▷ "Contrast"3.Stel de gewenste waarde in.
Beperkte werking
In de volgende situaties kan het systeem
slechts beperkt worden gebruikt:
▷Bij slechte lichtomstandigheden.▷Bij vuile camera's.▷Bij geopend portier.▷Bij geopend kofferdeksel.▷Bij ingeklapte buitenspiegels.
Grijs gearceerde vlakken met symbool, bijv.
een geopend portier, in de cameraweergave
Seite 204BedieningRijhulpsystemen204
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
geven gebieden aan die momenteel niet wor‐
den weergegeven.
Grijs gearceerde vlakken met symbool, bijv.
vóór de motorvoertuig, geven gebieden aan
die niet door de camera's worden gezien.
Grenzen van het systeem
Niet-zichtbare gebieden
Gebieden rond de auto die in verband met de
gezichtshoek van de camera niet zichtbaar zijn,
worden grijs gearceerd weergegeven.
Herkenning van objecten
Zeer lage obstakels of hoger liggende, vooruit‐
stekende objecten, bijv. uitspringende muren,
kunnen niet door het systeem worden waarge‐
nomen.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk Park Distance
Control PDC in acht nemen, zie pagina 191.
De op het Control Display getoonde objecten
kunnen in bepaalde omstandigheden dichterbij
zijn dan het lijkt. Schat de afstand tot de objec‐
ten daarom niet vanaf het display.
Storing Het uitvallen van de camera wordt op het Con‐
trol Display weergegeven.
Een geel symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de uitgeval‐
len camera wordt zwart weergegeven
op het Control Display.Parkeerassistent
Principe
Het systeem ondersteunt bij het inparkeren in
de volgende situaties:
▷Bij het zijdelings inparkeren parallel aan de
rijbaan.▷Bij het achteruit inparkeren dwars t.o.v. rij‐
baan.
Bij het gebruik van de parkeerassistent wordt
onderscheid gemaakt tussen drie stappen:
▷Inschakelen en activeren.▷Het zoeken naar een parkeerruimte.▷Het inparkeren.
De status van het systeem en de noodzakelijke
handelingsaanwijzingen worden op het Control
Display weergegeven.
Ultrasone sensoren meten de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto op.
Het systeem berekent de optimale inparkeer‐
lijn.
Bij het inparkeren voert het systeem tijdens de
parkeerprocedure de volgende functies uit:
▷Sturen.▷Accelereren en remmen.▷Wisselen van versnelling.
Houd gedurende het inparkeren de toets van
de parkeerassistent ingedrukt. Het inparkeren
vindt automatisch plaats.
Parkeerassistent Plus: Bij een geschikt par‐
keervak voor haaks parkeren kan de auto op
Seite 205RijhulpsystemenBediening205
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
afstand bediend in- en uitgeparkeerd worden,
zie pagina 210.
Aanwijzingen Bij het inparkeren daarnaast ook de optische
en akoestische informatie en aanwijzingen van
de PDC, de parkeerassistent en de achteruitrij‐
camera in acht nemen en overeenkomstig rea‐
geren.
Bestanddeel van het systeem is de Park Dis‐
tance Control PDC, zie pagina 191.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen de
auto kunnen de PDC-signaaltoon overstem‐
men.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
Een door de automatische start-stop-functie
afgezette motor wordt bij het activeren van de
parkeerassistent automatisch gestart.Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistent
Ultrasone sensoren
Met de vier ultrasone sensoren aan de zijkant,
pijl, en de ultrasone sensoren van de PDC in de
bumpers worden de parkeerruimten opgeme‐
ten en de afstanden tot obstakels bepaald.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden, zie pa‐
gina 320.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minimaal 30 cm op de
sensoren spuiten.▷Niets op de sensoren plakken.
Voorwaarden
Voor het opmeten van parkeerruimten
▷Recht vooruitrijden tot ca. 35 km/h.▷Maximale afstand tot de rij geparkeerde
auto's: 1,5 m.Seite 206BedieningRijhulpsystemen206
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Uitschakelen
Het systeem kan handmatig worden gedeacti‐
veerd:
Toets indrukken.
Geluidssignaal voor geschikte
parkeerruimten in-/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Parkeerassistent"5."Geluid bij parkeerruimte"
De instelling wordt opgeslagen.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Geen parkeerondersteuning
De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
▷In scherpe bochten.▷Bij rijden met aanhangwagen.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Op een oneffen ondergrond, bijv. bij grind‐
wegen.▷Op een gladde ondergrond.▷Op steile hellingen of afdalingen.▷Bij opeengehoopte bladeren of sneeuw op
de parkeerplaats.▷Bij gemonteerd reservewiel.▷Bij veranderingen in een reeds opgemeten
parkeerruimte.▷Bij greppels of afgronden, bijv. een haven‐
kant.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.▷Bij kleine en lage objecten, bijv. kisten.▷Bij obstakels en personen aan de rand van
de rijbaan.▷Bij zachte of met schuimstof omhulde ob‐
stakels.Seite 209RijhulpsystemenBediening209
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Er kunnen eventueel parkeerruimten worden
herkend, die daartoe niet geschikt zijn, of ge‐
schikte parkeerruimten worden niet herkend.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
De parkeerassistent is uitgevallen. Systeem la‐
ten controleren.
Parkeerassistent Plus: op
afstand bediend parkeren
Principe In geschikte parkeervakken voor haaks parke‐
ren, bijv. een garage, kan op afstand bediend
vooruit en achteruit uitgeparkeerd worden. De
bestuurder zit daarbij niet in de auto, maar re‐
gelt het parkeren van buitenaf met de BMW
displaysleutel, zie pagina 56.
Bij obstakels de auto handmatig stoppen. De auto kan met de BMW displaysleutel over
ca. 1,5 keer de voertuiglengte worden ver‐
plaatst. De snelheid bedraagt daarbij maximaal
1,8 km/h.
Algemeen
De volgende systemen vormen onderdeel van
het systeem:
▷Parkeerassistent, zie pagina 205.▷BMW displaysleutel, zie pagina 56.▷Park Distance Control PDC, zie pa‐
gina 191. Toets op BMW displaysleutel: om ervoor te
zorgen dat de auto kan bewegen moet tijdens
het inparkeren de toets aan de zijkant van de
BMW displaysleutel ingedrukt worden gehou‐
den. De toets bij obstakels loslaten, om de
auto handmatig te kunnen stoppen. De auto
stopt daarbij met een noodstop.
Als de ultrasone sensoren obstakels in de par‐
keerruimte of het einde van de parkeerruimte
herkennen, stopt het systeem de auto eventu‐
eel automatisch.
Tijdens de procedure wordt het dimlicht inge‐
schakeld.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie en de parkeersituatie juist in te schatten.
Wegens systeembeperkingen kan het systeem
niet in alle situaties zelfstandig op gepaste
wijze reageren. Er bestaat gevaar voor onge‐
vallen. Verkeerssituatie en parkeersituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Onbevoegde personen, bijv. kinderen,
kunnen de auto met de BMW displaysleutel in
beweging zetten zonder dat zich personen in
de auto bevinden. Er bestaat gevaar voor on‐
gevallen. De BMW displaysleutel beschermen
tegen gebruik door onbevoegden.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐Seite 210BedieningRijhulpsystemen210
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
Overzicht
Ultrasone sensoren
Met de vier ultrasone sensoren aan de zijkant,
pijl, en de ultrasone sensoren van de PDC in de
bumpers worden de parkeerruimten opgeme‐
ten en de afstanden tot obstakels bepaald.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden, zie pa‐
gina 320.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minimaal 30 cm op de
sensoren spuiten.▷Niets op de sensoren plakken.
Camera's
In aanvulling op de ultrasoonsensoren wordt
de inparkeersituatie bij het op afstand bediend
parkeren geregistreerd door vier camera's.
Frontcamera.
Achteruitrijcamera.
Twee camera's bevinden zich onder in de bui‐
tenspiegelhuizen.
Door vuil op de cameralenzen kan de werking
nadelig worden beïnvloed. Cameralens reini‐
gen, zie pagina 320.
Voorwaarden
Geschikte parkeerruimte
▷In de parkeerruimte kan vooruit, in het mid‐
den en recht ingeparkeerd worden.▷Breedte van de parkeerruimte: eigen
breedte van de auto zonder buitenspiegels
plus ca. 0,4 m aan elke zijde, pijl 1.Seite 211RijhulpsystemenBediening211
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15