▷Langzaam voertuig bij het naderen met
hoge snelheid.▷Plotseling invoegende of sterk afrem‐
mende voertuigen.▷Voertuigen met ongebruikelijke achter‐
zijde.▷Vooroprijdende tweewielers.
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij beperking of deactivering van de rijst‐
abiliteitsregelsystemen, bijv. DSC OFF.▷Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór
de binnenspiegel vervuild of afgedekt is.▷Wanneer, afhankelijk van de uitrusting, de
radarsensor vervuild of afgedekt is.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.
Gevoeligheid van de waarschuwingen
Hoe gevoeliger de waarschuwingen worden in‐
gesteld, bijv. het moment van waarschuwing,
hoe meer waarschuwingen worden getoond.
Dit kan ook een toename van het aantal te
vroege waarschuwingen betekenen.
Persoonswaarschuwing met
City-remfunctie
Principe
Het systeem kan helpen om ongevallen met
voetgangers te voorkomen.
Het systeem waarschuwt binnen de bebouwde
kom voor mogelijk botsingsgevaar met voet‐
gangers en bevat een remfunctie.
Het systeem wordt gestuurd via de camera bij
de binnenspiegel.
Algemeen
Het systeem waarschuwt vanaf ca. 10 km/h tot
ca. 60 km/h voor eventueel botsingsgevaar
met voetgangers en ondersteunt met een re‐
mingreep kort voor een botsing.
Daarbij wordt gelet op personen die zich in het
detectiegebied van het systeem bevinden.
Detectiegebied
Het detectiegebied voor de auto bestaat uit
twee delen:
▷Centraal gebied, pijl 1, direct vóór de auto.▷Uitgebreid gebied, pijl 2, rechts en links.
Een botsing dreigt wanneer personen zich in
het centrale gebied bevinden. Voor personen
die zich in het uitgebreide gebied bevinden
wordt alleen gewaarschuwd wanneer zij zich in
de richting van het centrale gebied bewegen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Weergaven en waarschuwingen ontslaan
u niet van uw eigen verantwoording. In verband
met systeembeperkingen kunnen waarschu‐
wingen of reacties door het systeem niet, te
laat of onjuist worden afgegeven. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
Seite 152BedieningVeiligheid152
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Rijstrookwisselmelding
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken vanaf een vooraf ingestelde minimum‐
snelheid het gebied achter en naast de auto.
De minimumsnelheid is landspecifiek en wordt
in het menu van de Intelligent Safety-syste‐
men weergegeven.
Het systeem laat zien wanneer zich voertuigen
in de dode hoek bevinden, pijl 1, of op de
naastgelegen rijstrook van achteren naderen,
pijl 2.
Het lampje in de buitenspiegel gaat gedimd
branden.
Bij veranderen van rijbaan met ingeschakelde
richtingaanwijzer waarschuwt het systeem in
de eerder genoemde situaties.
Het lampje in de buitenspiegel knippert en het
stuurwiel trilt.
Auto's met waarschuwing voor een aanrijding
van opzij: bij snelheden tussen 70 km/h en
210 km/h kan het systeem met een korte ac‐
tieve stuuringreep ingrijpen en zo helpen om
de auto binnen de rijbaan te houden.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
De waarschuwing rijbaan wisselen wordt op‐
nieuw automatisch geactiveerd na het vertrek,
als de functie bij het laatste motorstop inge‐
schakeld was.
Seite 162BedieningVeiligheid162
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers, vig‐
netten enz. bedekt is.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.
Als de werking is beperkt, wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Bij een bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, kan het systeem niet worden in‐
geschakeld. Er wordt een Check-Control-mel‐
ding weergegeven.
Weergaven van de waarschuwingen
Afhankelijk van de geselecteerde instelling
voor de waarschuwingen, bijv. het moment van
waarschuwing, kunnen des te meer waarschu‐
wingen worden weergegeven. Dit kan ook een
toename van het aantal vroegtijdige waarschu‐
wingen voor kritische voertuigen betekenen.
WAARSCHUWING voor een
aanrijding van opzij
Principe
Het systeem helpt om aanrijdingen van opzij te
vermijden.
Vier radarsensoren in de bumpers bewaken in
het snelheidsbereik van ca. 70 km/h tot ca.
210 km/h de ruimte naast de auto.
Een frontcamera bepaalt de positie van de rij‐
baanbegrenzingen.
Als naast de auto bijv. een ander voertuig her‐
kend wordt waarmee een aanrijding van opzij
dreigt, helpt het systeem de bestuurder door
een stuuringreep een aanrijding te voorkomen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Voorwaarden voor een correcte
werking
Een voorwaarde voor het ingrijpen van de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij
met de stuuringreep is dat de rijbaanmarkerin‐
gen door de camera herkend worden.
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de bum‐
pers.
Seite 165VeiligheidBediening165
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Voorbumper zijkant.
Achterbumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
De waarschuwing voor een aanrijding van opzij
wordt opnieuw automatisch geactiveerd na het
vertrek, als de functie bij het laatste motorstop
ingeschakeld was.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken:
Het menu naar de Intelligent Safety-
systemen wordt weergegeven.
Als alle Intelligent Safety-systemen uitgescha‐
keld zijn, worden nu alle systemen ingescha‐
keld.
"INDIVIDUAL configureren": afhankelijk van de
uitvoering kunnen de Intelligent Safety-syste‐
men afzonderlijk geconfigureerd worden. De
individuele instellingen worden geactiveerd en
opgeslagen voor het momenteel gebruikte be‐
stuurdersprofiel. Zodra in het menu een instel‐
ling wordt gewijzigd, worden alle instellingen
van het menu geactiveerd.
Toets herhaaldelijk indrukken. Erwordt tussen de volgende instellingen
gewisseld:
"ALL ON": alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld. Voor de subfuncties
worden basisinstellingen geactiveerd.
"INDIVIDUAL": de Intelligent Safety-systemen
worden overeenkomstig de individuele instel‐
lingen ingeschakeld.
Enkele Intelligent Safety-systemen kunnen
niet afzonderlijk uitgeschakeld worden.
Toets ingedrukt houden:
Alle Intelligent Safety-systemen wor‐
den uitgeschakeld.Seite 166BedieningVeiligheid166
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Preventie aanrijding van
achteren
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken het gebied achter de auto.
Als zich van achteren een voertuig met een
overeenkomstige snelheid nadert, reageert het
systeem als volgt:
▷Om het achteropkomende verkeer te waar‐
schuwen worden bij een dreigende aanrij‐
ding van achteren de alarmknipperlichten
ingeschakeld.▷Active Protection: als een aanrijding onver‐
mijdbaar lijkt, worden PreCrash-functies
geactiveerd.
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch gedeactiveerd:
▷Bij achteruitrijden.▷Bij bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen
of fietsendrager.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Als de snelheid van het naderende voertuig
zeer laag is.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.Seite 168BedieningVeiligheid168
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Geen markering: systeem is uitgeschakeld.
ControlelampjeControlelampje groen: het systeem is
actief.
Controlelampje grijs: het systeem is
onderbroken.
Geen controlelampje: het systeem is uitge‐
schakeld.
Statusweergave De weergave van de ingestelde gewen‐
ste snelheid verdwijnt na korte tijd.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up Display Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie, ACC
Principe
Met dit systeem kan een gewenste rijsnelheid
worden gekozen die bij vrije rijbaan door de
auto automatisch wordt gehandhaafd.
Binnen hetgeen mogelijk is past het systeem
de snelheid automatisch aan een langzamere
voorligger aan.
De afstand die het systeem tot de voorligger
aanhoudt, kan worden gevarieerd. Deze is om
veiligheidsredenen snelheidsafhankelijk.
Om op afstand te blijven reduceert het sys‐
teem automatisch de snelheid, remt het even‐
tueel licht en versnelt het opnieuw als het
voorliggendevoertuig sneller beweegt.
Als het voorliggende voertuig tot stilstand af‐
remt en na korte tijd vertrekt, kan het systeem
dit in het gegeven kader registreren. De eigen
auto wordt automatisch afgeremd en accele‐
reert weer.
Als het voorliggende voertuig na langere tijd
weer vertrekt, kort het gaspedaal bedienen of
de betreffende toets indrukken om het sys‐
teem weer te activeren. De auto accelereert
automatisch.
Zodra de rijbaan vrij is, wordt tot de gewenste
rijsnelheid versneld.
Voorliggers worden door een radarsensor en
een camera geregistreerd.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
De gewenste snelheid wordt ook op neer‐
waartse hellingen gehandhaafd. Op opwaartse hellingen kan de snelheid echter afnemen als
het motorvermogen niet toereikend is.
In de rijmodus ECO PRO kan de rijsnelheid in
verband met de verbruiksvriendelijke rijstijl in
sommige gevallen boven of onder de inge‐
stelde snelheid komen, bijv. op hellingen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀Seite 180BedieningRijhulpsystemen180
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 181.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 182.
Snelheidsregeling met laatste instel‐
ling voortzetten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand vergroten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand verkleinen, zie pagina 183.Met stuur- en spoorassistent:
Afstand instellen, zie pagina 183.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 182.
Speed Limit Assist: voorgestelde
snelheid overnemen, zie pa‐
gina 187.Met stuur- en spoorassistent:
Stuur- en spoorassistent incl. file-
assistent aan/uit, zie pagina 189.Radarsensor
De radarsensor bevindt zich vooraan in de
bumper.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Seite 181RijhulpsystemenBediening181
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
Tuimelschakelaar in de betreffende stand hou‐
den om de actie te herhalen.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand verkleinen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand vergroten
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Met stuur- en spoorassistent: afstand
instellen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Snelheidsregeling voortzetten
Algemeen Bij onderbroken systeem de toets in‐
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van rijden-stand-by.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
na korte tijd in oranje/wit: geen automa‐
tisch wegrijden.
Door het indrukken van de toets kan
de tijd, waarin automatisch wordt
weggereden, worden verlengd.
Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is weggere‐
den.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
Seite 183RijhulpsystemenBediening183
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15