Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie voor het herkennen en reageren bij
het naar stilstaande voertuigen toe rijden kan
in de volgende situaties beperkt zijn:
▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij uitval of verontreiniging van de camera.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Speed Limit Assist
Principe Als de systemen in de auto, bijv. snelheidsli‐
mietinformatie, zie pagina 126, een wijziging
van de snelheidsbegrenzing langs de route
herkennen, dan wordt deze nieuwe snelheids‐
waarde voor de actieve snelheidsregeling,
ACC, voorgesteld over te nemen als nieuwe
gewenste snelheid. Door het drukken op de
linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel kan
de nieuwe gewenste rijsnelheid overgenomen
of geweigerd worden.
Seite 187RijhulpsystemenBediening187
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
4."Voorstel aanpassen:"5.Stel de gewenste waarde in.
Stuur- en spoorassist. incl.
file-assistent
Principe Het systeem ondersteunt de bestuurder om de
auto binnen de rijbaan te houden. Daarvoor
stuurt het systeem zo nodig zelfstandig, bijv.
bij het rijden in bochten.
Afhankelijk van de snelheid oriëntieert het sys‐
teem zich op de rijbaanbegrenzingen of op
voorliggers.
Algemeen Het systeem bepaalt de positie van de rijbaan‐
begrenzingen en de voorligger met behulp van
vijf radarsensoren en een camera.
Sensoren aan het stuurwiel herkennen of het
stuurwiel aangeraakt wordt.
Om het systeem te gebruiken, het stuurwiel
vastpakken.
Het systeem wordt gedeactiveerd zodra het
stuurwiel niet langer aangeraakt wordt.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets op het stuurwielToetsFunctieStuur- en spoorassistent incl. file-
assistent in-/uitschakelen, zie pa‐
gina 190.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de bum‐
pers.
Voorbumper midden
Voorbumper zijkant
Achterbumper
Seite 189RijhulpsystemenBediening189
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Snelheid onder 210 km/h.▷Voldoende breedte van de rijstrook.▷Boven 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden wordt herkend.▷Beneden 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden of een voorligger wordt her‐
kend.▷Ten minste één hand aan de stuurwielrand.▷Voldoende straal van de bocht.▷Rijden in het midden van de rijstrook.▷Richtingaanwijzer niet bediend.▷Kalibratieprocedure van de camera direct
na aflevering van de auto is afgesloten.
In-/uitschakelen
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
als aan alle functievoorwaarden is voldaan, zie
pagina 190.
Stuurwielsymbool brandt groen.
Het systeem is actief.
Bij ingeschakeld systeem zijn de persoons‐
waarschuwing met City-remfunctie en de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij ac‐
tief. De instelling op het Control Display blijft
ongewijzigd.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergave gaat uit.
Het systeem voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Automatisch onderbreken De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Bij een snelheid boven 210 km/h.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een krachtige stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Wanneer na een bepaalde tijd geen rij‐
baanbegrenzing wordt herkend en er rijdt
geen voertuig vooruit.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem is onderbroken en voert
geen verdere stuurbeweging uit.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Seite 190BedieningRijhulpsystemen190
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergaven op het
instrumentenpaneelSymboolBeschrijvingStuurwielsymbool grijs: sys‐
teem in stand-by.Stuurwielsymbool groen: sys‐
tem geactiveerd.Stuurwielsymbool en rijbaan‐
begrenzing groen: het systeem
helpt om de auto binnen de rij‐
baan te houden.Stuurwielsymbool groen, rij‐
baanbegrenzing grijs: geen rij‐
baanbegrenzing herkend. De
auto volgt de voorligger.Stuurwielsymbool geel: stuur‐
wiel vastpakken. Het systeem
is nog steeds actief.Stuurwielsymbool rood en een
geluidssignaal klinkt: systeem
onderbroken. Het systeem
voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Weergaven in het Head-Up Display
Alle informatie over het systeem kan ook wor‐
den weergegeven op het Head-Up Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet worden geactiveerd of zinvol
worden gebruikt.
Systeem niet gebruiken in de volgende situ‐
aties:▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.▷In de bebouwde kom.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Park Distance Control PDC
Principe PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object vóór of achter uw auto
wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Met de parkeerassistent: obstakels aan de zij‐
kant van de auto die door de sensoren van de
parkeerassistent worden herkend kunnen
eveneens door de PDC worden gemeld. Flank‐
bescherming, zie pagina 194.
Seite 191RijhulpsystemenBediening191
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers en eventueel aan de zijkant van de
auto aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:▷Bij de middelste sensoren voor bij
ca. 70 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij de hoeksensoren bij ca. 60 cm.▷Met parkeerassistent: bij de sensoren aan
de zijkanten bij ca. 60 cm.▷Bij een dreigende botsing.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren Ultrasone sensoren van de PDC,
bijv. in de bumpers.
Voorwaarden voor een correcte werking
▷Sensoren vrij houden. Niet afdekken met
bijv. stickers of fietsendragers.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.▷Bij het naderen van gedetecteerde obsta‐
kels met een snelheid lager dan ca. 4 km/h.
De activeringsafstand is afhankelijk van de
betreffende situatie.Seite 192BedieningRijhulpsystemen192
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergave verschijnt, zodra PDC wordt inge‐
schakeld.
Het detectiegebied van de sensoren wordt in
de kleuren groen, geel en rood weergegeven.
Om de benodigde ruimte beter te kunnen in‐
schatten worden manoeuvreerlijnen weerge‐
geven.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar PDC of eventueel een an‐
der aanzicht met hindernismarkeringen omge‐
schakeld worden:
"Achteruitrijcamera"
Waarschuwing kruisend verkeer, zie pa‐
gina 214: afhankelijk van de uitvoering wordt
in de weergave van de PDC ook voor voertui‐
gen gewaarschuwd die achter of voor vanaf de
zijkant naderen.
Met parkeerassistent:
noodremfunctie, Active PDC
Principe
De noodremfunctie van de PDC voert bij acuut
botsingsgevaar een noodstop uit. In verband
met systeembeperkingen kan een botsing
echter niet onder alle omstandigheden worden
voorkomen.
De functie is beschikbaar bij achteruit rijden of
achteruit rollen als langzamer dan stapvoets
wordt gereden.
Een bediening van het gaspedaal onderbreekt
de remingreep.
Na een noodstop tot stilstand is voorzichtig
verder rijden naar het obstakel mogelijk. Voor
het aftasten het gaspedaal licht intrappen en
opnieuw loslaten.
Bij het dieper intrappen van het gaspedaal rijdt
de auto op normale manier weg. Handmatig
remmen is op ieder moment mogelijk.
Algemeen
Het systeem maakt gebruik van de ultrasone
sensoren van de PDC en parkeerassistent.
Opmerking
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Systeem inschakelen/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Noodremfunctie Actieve PDC"5."Noodremfunctie Actieve PDC"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Met parkeerassistent:
flankbescherming
Principe
Obstakels aan de zijkant van de auto worden
door de sensoren van het systeem geregi‐
streerd. Het systeem waarschuwt voor deze
obstakels.
Weergave
Ter bescherming van de flanken van de auto
worden hindernismarkeringen aan de zijkant
van de auto weergegeven.
Seite 194BedieningRijhulpsystemen194
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
▷Gekleurde markeringen, pijl 1: waarschu‐
wing voor herkende obstakels.▷Grijze markeringen, gearceerd vlak, pijl 2:
er werden geen obstakels herkend.▷Geen markeringen, zwart vlak, pijl 3: het
gebied naast de auto werd nog niet geregi‐
streerd.
Beperkingen van de flankbescherming
Het systeem geeft alleen stilstaande obstakels
aan, die eerder bij het langsrijden door de sen‐
soren herkend zijn.
Het systeem herkent niet of een obstakel na‐
derhand beweegt. Daarom worden de marke‐
ringen in de weergave bij stilstand na een be‐
paalde tijd grijs weergegeven. Het gebied
naast de auto moet opnieuw worden geregi‐
streerd.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Met aanhanger of als de
aanhangwagencontactdoos in gebruik
is
De achterste sensoren kunnen geen zinvolle
metingen uitvoeren. De achterste PDC-func‐
ties worden daarom uitgeschakeld.
Wit symbool wordt weergegeven
Bij overeenkomstige uitrusting wordt
het detectiegebied van de sensoren
donker weergegeven op het Control Display.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.▷Bij kleine en lage objecten, bijv. kisten.▷Bij obstakels en personen aan de rand van
de rijbaan.▷Bij zachte of met schuimstof omhulde ob‐
stakels.▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Seite 195RijhulpsystemenBediening195
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
Om onterechte waarschuwingen te beperken,
het automatisch inschakelen van de PDC bij
herkende obstakels eventueel uitschakelen,
bijv. in de wasstraat, zie pagina 192.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Een wit symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de sensoren
wordt donker weergegeven op het
Control Display.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Zonder Surround View:
achteruitrijcamera
Principe
De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Achteruitrijcamera
Camera
De cameralens zit in de handgreeplijst van de
kofferklep.
Door vuil kan de beeldkwaliteit minder worden.
Cameralens reinigen, zie pagina 320.
Seite 196BedieningRijhulpsystemen196
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15