Page 185 of 345

Rijden en bediening183Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 119.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
Handbediende handrem9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Page 186 of 345

184Rijden en bedieningTrap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het rem‐
pedaal in.
Controlelamp R 3 118.
Elektrische handrem
Aantrekken tijdens stilstand
9 Waarschuwing
Trek ongeveer één seconde aan
schakelaar m, de elektrische
handrem werkt automatisch op de juiste kracht. Voor de maximale
kracht, bijv. bij het parkeren meteen aanhanger of op een helling,
trekt u tweemaal aan de schake‐
laar m.
De elektrische handrem is aange‐
trokken wanneer controlelamp m
oplicht 3 118.
U kunt de elektrische handrem altijd
activeren, zelfs wanneer de ontste‐
king is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische handrem niet
te vaak met een stilstaande motor,
om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt.
Controleer de elektrische handrem‐ status voordat u de auto verlaat. Con‐
trolelamp m 3 118.
Loszetten
Ontsteking inschakelen. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar m.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak: Door het koppelingspe‐
daal in te trappen en iets te laten op‐
komen en het gaspedaal iets in te
trappen zet u de elektrische handrem automatisch los. Dit is niet mogelijk
als u tegelijkertijd aan de schakelaar
m trekt.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen zet u de
elektrische handrem automatisch los. Dit is niet mogelijk als u tegelijkertijd
aan de schakelaar m trekt.
Dynamisch remmen onder het rijden Wanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische handrem de auto vertra‐
gen, maar niet tot stilstand brengen.
Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door con‐
trolelamp j en als cijfercode of mel‐
ding op het Driver Information Center. Boordinformatie 3 130.
Page 187 of 345

Rijden en bediening185Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan vijf
seconden uitgetrokken. Als controle‐
lamp m brandt, is de elektrische
handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd
de schakelaar m langer dan twee se‐
conden ingedrukt. Als controlelamp m dooft, is de elektrische handrem
losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐ ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met
de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐
remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld be‐
wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat na‐
dat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende 2 seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch gelost.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC) 3 186.
De TC verhoogt zo nodig de stabili‐
teit, ongeacht het type wegdek of de
grip van de banden, door te voorko‐
men dat de aangedreven wielen doorslaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
Page 188 of 345

186Rijden en bediening9Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 120.
Uitschakelen
Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan:
druk kort op b om TC te deactiveren,
k licht op. De deactivering verschijnt
als een bericht op het Driver Informa‐ tion Center.
U kunt TC weer activeren door nog‐
maals op b te drukken.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Elektronische stabiliteitsre‐geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐ stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC) 3 185.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐ derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 120.
Uitschakelen
Page 189 of 345

Rijden en bediening187Voor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC afzonderlijk worden ge‐
deactiveerd:
● Druk kort op b: alleen Traction
Control-systeem is inactief, ESC
blijft actief, k licht op.
● Houd b gedurende ten minste vijf
seconden ingedrukt: TC en ESC
worden gedeactiveerd, k en n
lichten op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Als de auto na het deactiveren van
ESP de drempelwaarde overschrijdt,
activeert het systeem ESP opnieuw voor de duur van de overschrijding
wanneer het rempedaal één keer
wordt ingetrapt.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op b te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw
geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.Deactivering, OPC-versie
Voor rijden met optimaal vermogen
kunnen ESC en TC afzonderlijk wor‐
den gedeactiveerd. De volgende
modi zijn selecteerbaar:
● Druk kort op b: alleen Traction
Control-systeem is inactief, ESC blijft actief, k licht op.
● b twee keer binnen twee secon‐
den kort indrukken: TC is inactief,
ESC werkt zonder verlies aan
motorvermogen, k en n lichten
op.
● Houd b gedurende ten minste vijf
seconden ingedrukt: TC en ESC
zijn geheel inactief, k en n lich‐
ten op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Bij de OPC-versie blijven TC en ESC gedeactiveerd zelfs als de auto door
onstabiel rijgedrag de drempel‐
waarde overschrijdt.
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op b te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw
geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Page 190 of 345

188Rijden en bedieningInteractief rijsysteemFlex RideHet Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
● SPORT -modus: druk op SPORT,
de led brandt.
● TOUR -modus: druk op TOUR, de
led brandt.
● NORMAL modus: zowel SPORT
als TOUR zijn niet ingedrukt,
geen enkele LED brandt.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
In elke rijmodus maakt Flex Ride een
netwerkverbinding met de volgende systemen:
● Elektronische dempingsregeling (CDC)
● Gaspedaalbediening
● Stuurinrichting
● Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)● Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten)
● Automatische versnellingsbak
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl:
● De schokdempers worden stijver
om een beter contact met het
wegdek te houden.
● De motor reageert sneller op be‐ wegingen van het gaspedaal.
● De stuurbekrachtiging is vermin‐ derd.
● De automatische versnellings‐bak schakelt later.
● Als de SPORT-modus is geacti‐ veerd, wordt de witte verlichting
van de hoofdtellers rood.
TOUR-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een comforta‐
bele rijstijl:
● De schokdempers worden zach‐ ter.
● Het gaspedaal reageert volgens de standaardinstellingen.
● De stuurbekrachtiging staat in de
standaardmodus.
● De automatische versnellings‐ bak schakelt volgens de comfort‐
modus.
● De verlichting van de hoofdtellers
is wit.
NORMALE modus
Alle instellingen van de systemen
staan op de standaardwaarden.
Page 191 of 345

Rijden en bediening189Drive Mode Control
Nadat u handmatig de rijmodus
SPORT, TOUR of NORMAL hebt ge‐
selecteerd, detecteert en analyseert
de Drive Mode Control (DMC) continu
het daadwerkelijke rijgedrag, de re‐
acties van de bestuurder en de ac‐
tieve dynamische toestand van de
auto. De DMC-regeleenheid zal zo
nodig automatisch de instellingen van de geselecteerde rijmodus verande‐
ren, of in geval van sterke variaties de
rijmodus veranderen zolang deze va‐ riaties duren.
Hebt u bijvoorbeeld de NORMAL mo‐
dus geselecteerd, maar detecteert de
DMC een sportief rijgedrag, dan ver‐
andert de DMC diverse instellingen
van de normale modus in sportieve
instellingen. Wanneer u erg sportief
rijdt, selecteert de DMC de SPORT-
modus.
Hebt u bijvoorbeeld de TOUR-modus
geselecteerd terwijl u op een bochtige
weg rijdt en plotseling hard moet rem‐
men, dan detecteert de DMC de dy‐
namische toestand van de auto enworden de instellingen van de wiel‐
ophanging in de SPORT-modus ge‐
zet om de auto te stabiliseren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de DMC
in de instellingen weer in de rijmodus
die u oorspronkelijk had geselec‐
teerd.
Persoonlijke instellingen in de
Sport-modus
U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op
SPORT drukt. U kunt deze instellin‐
gen wijzigen in het menu Instellingen
op het Info-display. Persoonlijke in‐
stellingen 3 136.
Flex Ride - OPC-versie
De OPC-versie van het Flex Ride-
systeem werkt op dezelfde manier als het standaard Flex Ride-systeem,
met dit verschil dat de modi sportiever
zijn.
Het OPC Flex Ride-systeem laat u uit drie rijmodi kiezen:
● OPC-modus: druk op OPC, de
led brandt.
● SPORT -modus: druk op SPORT,
de led brandt.
● NORMAL-modus: SPORT of
OPC is niet ingedrukt, er brandt
geen LED.
U deactiveert de SPORT- en OPC-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.
Page 192 of 345

190Rijden en bedieningIn elke rijmodus maakt
OPC Flex Ride een netwerkverbin‐
ding met de volgende systemen:
● Elektronische dempingsregeling (CDC)
● Gaspedaalbediening
● Stuurinrichting
● Elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
● Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten)
NORMALE modus
In de NORMAL-modus, wanneer
SPORT of OPC niet is ingedrukt, wor‐
den alle instellingen van het systeem
aangepast aan de standaardwaar‐
den.
SPORT-modus
De instellingen van deze systemen worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl.
OPC-modus
Het dynamische rijgedrag wordt aan‐
gepast aan hoge prestatie-instellin‐
gen.In deze modus is de verlichting van de belangrijkste instrumenten rood.
Persoonlijke instellingen in de OPC-
modus
U kunt de functies van de OPC-mo‐
dus selecteren wanneer u op OPC
drukt. U kunt deze instellingen wijzi‐
gen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 136.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De Cruise control kan snelheden van ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.