Page 145 of 345

Instrumenten en bedieningsorganen143Smartphone-app
Met de myOpel smartphone app kunt
u bepaalde autofuncties extern be‐
dienen.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
● Brandstofpeil, resterende le‐ vensduur motorolie en banden‐
spanning (alleen met het ban‐
denspanningscontrolesysteem)
controleren.
● Navigatiebestemming naar het apparaat sturen als er een inge‐
bouwd navigatiesysteem is.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
Download voor het bedienen van
deze functie de app van Apple's App
Store of Google Play Store.
Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan danvanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de
landspecifieke website.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Informatie over de voertuigloca‐ tie doorgeven.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
Hulp bij gestolen voertuig
Geef als de auto gestolen is de dief‐
stal door aan de autoriteiten en vraag hulp van de OnStar-service Hulp bij
gestolen voertuig. Neem telefonisch
contact op met een adviseur. U vindt
het betreffende OnStar-telefoonnum‐
mer op de landspecifieke website.
OnStar kan u helpen bij het zoeken
naar en bergen van de auto.Diefstalalarm
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐
tiveerd, wordt er een bericht naar On‐ Star gestuurd. U ontvangt hierover
een sms of e-mail.Startblokkering
OnStar kan met externe signalen het
starten van de auto blokkeren wan‐
neer het contact is afgezet.
Diagnose op aanvraag
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als
de auto boordinformatie laat zien, op
Z te drukken om contact op te nemen
met een adviseur. U kunt hem vragen
een realtime diagnose uit te voeren
om de oorzaak van het probleem na
te gaan. Afhankelijk van de resultaten biedt de adviseur meer ondersteu‐
ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐
gegevens naar OnStar. U en uw ga‐
rage ontvangen maandelijks per e-
mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals de motor, trans‐
missie, airbags, ABS, en andere
Page 146 of 345

144Instrumenten en bedieningsorganengrote systemen. Ook bevat het infor‐
matie over mogelijke onderhouds‐
punten en de bandenspanning (al‐
leen als er een bandenspanningscon‐ trolesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.
Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en beschrijf de bestemming of het
markante punt.
De adviseur kan elk adres en elke
nuttige plaats opzoeken en deze naar
het ingebouwde navigatiesysteem
verzenden.
OnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een ac‐
count waar alle gegevens in zijn op‐
geslagen. Druk op Z en spreek met
een adviseur of log in bij uw account
als u accountinformatie wilt verande‐
ren.
Als de OnStar-service voor een an‐
dere auto moet worden gebruikt, druk
dan op Z en vraag of de account op
de nieuwe auto kan worden overge‐
dragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt af‐
gevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de On‐
Star-service voor deze auto.
Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Een be‐
richt op het Info-Display geeft door
dat deze informatie is verzonden.Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer wanneer de auto wordt gestart.
Let op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer be‐
schikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie al‐
tijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.
Software-updates
OnStar kan op afstand software-up‐
dates uitvoeren, zonder dat zij u daar‐ over van tevoren inlichten of om uw
toestemming vragen. Deze updates
verbeteren of behouden de veiligheid
en beveiliging of de werking van uw
voertuig.
Page 147 of 345
Instrumenten en bedieningsorganen145Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
Page 148 of 345

146VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 146
Lichtschakelaar .......................146
Automatische verlichting .........147
Grootlicht ................................. 148
Grootlichtassistentie ................148
Lichtsignaal ............................. 148
Koplampverstelling ..................149
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 149
Dagrijlicht ................................. 149
Adaptief rijlicht (AFL) ...............150
Alarmknipperlichten .................153
Richtingaanwijzers ..................153
Mistlampen voor ......................154
Mistachterlichten .....................154
Parkeerlichten ......................... 155
Achteruitrijlichten .....................155
Aangeslagen lampenglazen ....155
Binnenverlichting .......................155
Regelbare instrumentenverlichting .........155
Leeslampen ............................. 157
Verlichting zonneklep ..............157
Verlichtingsfuncties ....................157
Verlichting middenconsole ......157Instapverlichting ......................157
Uitstapverlichting .....................157
Ontlaadbeveiliging accu ..........158Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Controlelamp 8 3 122.
Page 149 of 345

Verlichting147Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting:
het dimlicht wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO8:zijmarkeringslichten9:dimlichtOp het Driver Information Center met
Uplevel-Combi-display wordt de hui‐
dige status van de automatische ver‐
lichting weergegeven.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer het dimlicht aan is, brandt
8 . Controlelamp 8 3 122.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 149.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 150.
Page 150 of 345

148VerlichtingGrootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Grootlichtassistentie
Beschrijving voor versie met halo‐
geenkoplampen. Grootlichtassisten‐
tie met adaptief rijlicht 3 150.
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 40 km/h als de hoofd‐ rijverlichting kan worden gebruikt.
Het dimlicht wordt ingeschakeld als:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● De snelheid lager dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het sys‐
teem het grootlicht weer in.
Activering
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 122.
Deactivering
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐ geven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.
Als het lichtsignaal wordt geactiveerd
als het grootlicht uitstaat, blijft de
grootlichtassistentie geactiveerd.
De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd wan‐
neer het contact weer wordt inge‐
schakeld.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Page 151 of 345

Verlichting149KoplampverstellingHandmatige koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Dynamische automatische koplamp‐
verstelling 3 150.
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto's met halogeenkoplampen
De koplampen moeten niet worden
afgesteld.
Auto's met xenonkoplampen1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe en houd deze vast
(lichtsignaal).
3. Ontsteking inschakelen.
4. Na ongeveer vijf seconden gaat controlelampje f knipperen en
klinkt er een geluidssignaal.
Controlelamp f 3 122.
Telkens wanneer u de ontsteking in‐ schakelt, knippert f ter herinnering
ongeveer vier seconden lang.
Volg voor de deactivering dezelfde
procedure als hierboven. f knippert
niet wanneer de functie is gedeacti‐
veerd.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Als de auto is uitgevoerd met de func‐
tie automatische verlichting, wordt er
automatisch gewisseld tussen dagrij‐
licht en dim-/grootlicht afhankelijk van
het omgevingslicht en de informatie
Page 152 of 345

150Verlichtingafkomstig van het regensensorsys‐teem. Automatische verlichting
3 147.
Adaptief rijlicht (AFL) De functies voor adaptief rijlicht (AFL)
zijn alleen aanwezig in combinatie
met bi-xenonkoplampen. De reik‐
wijdte, lichtverdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld, afhankelijk
van het omgevingslicht, het weer en
het soort weg.
Met de lichtschakelaar in stand
AUTO zijn alle verlichtingsfuncties
beschikbaar.
De volgende functies zijn ook be‐
schikbaar als de lichtschakelaar in de
stand 9 staat:
● dynamische afslagverlichting
● bochtlicht
● achteruitrijfunctie
● dynamische automatische kop‐ lampverstellingWoonerfverlichting
Automatisch geactiveerd bij lage
snelheden tot ca. 30 km/u. De licht‐
bundel wordt onder een hoek van 8° naar de rand van de weg gericht.
Stadsverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 40 en 55 km/u en wan‐ neer de lichtsensor straatverlichting
herkent. De reikwijdte wordt beperkt
door een brede lichtverdeling.
Buitenwegverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 55 en 115 km/u. De
lichtbundel en lichtsterkte zijn links en
rechts verschillend.
SnelwegverlichtingAutomatisch geactiveerd bij snelhe‐
den boven ca. 115 km/u en minimale stuurbewegingen. Wordt na een
pauze of direct ingeschakeld wan‐
neer de auto krachtig optrekt. De
lichtbundel is langer en sterker.Slecht weer-verlichting
Automatisch geactiveerd tot snelhe‐
den van ca. 70 km/u, wanneer de re‐
gensensor condens herkent of wan‐
neer de ruitenwisser continu wist. De
reikwijdte, verdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld afhankelijk
van het zicht.
Dynamische bochtverlichting
De lichtbundel draait, afhankelijk van
de stuurhoek en de rijsnelheid, waar‐ door bochten beter worden verlicht.
Controlelamp f 3 122.
Afslagverlichting