Page 209 of 345

Rijden en bediening207ParkeerhulpParkeerhulp achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden
en het gebruik van de parkeerhulp
achter de zone rondom de auto.
De parkeerhulp achter vereenvoudigt het inparkeren door de afstand tus‐
sen de auto en eventuele obstakels
achter te meten. Deze informeert en
waarschuwt de bestuurder met ge‐
luidssignalen.Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren in de achterbumper.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is het systeem automatisch
klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto. De geluidssigna‐
len volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel afneemt.
Is de afstand kleiner dan ongeveer
30 cm, dan klinkt er een continu ge‐
luid.
Ook kan de afstand tot obstakels op
het Driver Information Center worden weergegeven.
Uitschakelen
Het systeem schakelt automatisch uit wanneer de achteruitversnelling
wordt uitgeschakeld.
Om het systeem weer in te schakelen schakelt u de achteruitversnelling in.
Handmatig uitschakelen is ook mo‐
gelijk door op r te drukken.
Page 210 of 345

208Rijden en bedieningWanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center wan‐ neer het systeem handmatig wordt
gedeactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 130.
Controlelamp r 3 120.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel ver‐
antwoordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en
toont berichten.
Het systeem heeft vier ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie. Het signaal voor voorgelegen obsta‐
kels klinkt via de voorluidsprekers;
voor obstakels achter de auto klinkt
het via de achterluidsprekers.Parkeerhulpknop en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor is uitgevoerd
met r. Als de auto is uitgevoerd
met de geavanceerde parkeerhulp (zie de volgende afzonderlijke be‐schrijving), is het systeem uitgerust
met D. Beide systemen werken via
D .
Kort indrukken van r of D deac‐
tiveert of activeert de parkeerhulp voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
Page 211 of 345

Rijden en bediening209De toetslogica voor het bedienen van
de systemen is als volgt:
● De parkeerhulp voor-achter is ac‐
tief: u deactiveert de parkeerhulp voor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De parkeerhulp voor-achter is ac‐
tief; lang indrukken activeert ge‐ avanceerde parkeerhulp als een
vooruitversnelling geactiveerd is.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulpvoor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐ drukken van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp en parkeerhulp voor-achter zijn
actief; kort indrukken deactiveert
beide systemen.
Inschakelen
Wanneer u de achteruitversnelling in‐
schakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch geactiveerd bij een snelheid
van maximaal 11 km/u.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets r of D geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als de auto sneller rijdt dan 11 km/u,
wordt de parkeerhulp voor gedeacti‐
veerd. De parkeerhulp voor wordt al‐
tijd opnieuw geactiveerd wanneer de
snelheid van de auto onder 11 km/u
daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐ der tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter en vóór de auto. Afhanke‐
lijk van de kant waar de auto dichter
bij een obstakel is, hoort u aan de be‐ treffende zijde van de auto akoesti‐
sche waarschuwingssignalen. De ge‐ luidssignalen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot dat obstakel
afneemt. Is de afstand kleiner dan on‐
geveer 30 cm, dan klinkt er een con‐
tinu geluid.
Ook kan de afstand tot obstakels op
het Driver Information Center worden weergegeven 3 123.
De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven door ver‐
anderende afstandslijnen rondom de
auto.
Obstakels achter de auto worden te‐
gelijkertijd akoestisch en visueel aan‐ geduid.
Obstakels voor de auto worden eerst
visueel aangeduid. Bij afstanden van
minder dan 80 cm gaat ook een
akoestisch signaal af.
De afstandsaanduiding op het Driver Information Center kan worden be‐
lemmerd door boordinformatie met
Page 212 of 345

210Rijden en bedieningeen hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via SET/CLR op
de richtingaanwijzer verschijnt de
afstandsaanduiding weer.
Uitschakelen
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐ heid boven 11 km/u.
Handmatige deactivering is mogelijk
door r of D kort in te drukken.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, gaat de LED in de toets uit.
Bovendien verschijnt Parkeerhulp uit
in het Driver Information Center wan‐ neer het systeem handmatig wordt
gedeactiveerd.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor weer ge‐
activeerd als r of D wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, bijv.
door sneeuw op de sensoren, licht
controlelamp r op of verschijnt er
een melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 130.
Controlelamp r 3 120.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
Page 213 of 345

Rijden en bediening211De geavanceerde parkeerhulp laat debestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐ tion Center en via geluidssignalen.
De bestuurder moet zelf accelereren,
remmen, sturen en schakelen.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp voor-achter in
combinatie met twee extra sensoren
aan weerskanten van de voor- en
achterbumper.
Toets D en bedieningslogica
Geavanceerde parkeerhulp en par‐
keerhulp voor-achter (zie de vorige beschrijving) werken beide via D.
Kort indrukken van D deactiveert of
activeert de parkeerhulp voor.
Lang indrukken van D (ongeveer
één seconde ) activeert of deactiveert
de geavanceerde parkeerhulp.
De toetslogica voor het bedienen van
de systemen is als volgt:
● De parkeerhulp voor-achter is ac‐
tief: u deactiveert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.● De parkeerhulp voor-achter is ac‐
tief; lang indrukken activeert ge‐
avanceerde parkeerhulp als een
vooruitversnelling geactiveerd is.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u activeert de parkeerhulp
voor-achter door kort indrukken
van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp is actief: u deactiveert de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐ drukken van de toets.
● De geavanceerde parkeerhulp en parkeerhulp voor-achter zijn
actief; kort indrukken deactiveert
beide systemen.Inschakelen
Wanneer u een parkeerplek zoekt,
moet u het systeem activeren door
ongeveer één seconde op D te
drukken.
Het systeem kan alleen worden ge‐
activeerd en kan alleen naar een par‐
keerplek zoeken bij snelheden tot
30 km/u.
De maximale parallelle afstand tus‐ sen uw auto en de rij geparkeerde au‐ to's bedraagt 1,8 meter.
Page 214 of 345

212Rijden en bedieningWerking
Wanneer u langs een rij auto's rijdt enhet systeem geactiveerd is, zal de ge‐
avanceerde parkeerhulp naar een ge‐ schikte parkeerplek zoeken. Als er
een geschikte plek is gevonden,
wordt deze op het Driver Information Center getoond en klinkt er een ge‐
luidssignaal.
Als u niet binnen tien meter stopt na‐
dat het systeem een parkeerplek
heeft voorgesteld, zoekt het systeem
naar een andere geschikte plek.
U aanvaardt de voorgestelde plek,
door binnen tien meter na het bericht "Stop" te stoppen. Het systeem bere‐ kent het optimale traject om in te par‐keren. Daarna kunt u inparkeren door
de nauwkeurige instructies van het
systeem te volgen.De instructies op het display tonen:
● Een waarschuwing wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u.
● Het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevon‐
den.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● De stand van het stuurwiel tij‐ dens het inparkeren.
● Bij sommige instructies ziet u een
voortgangsbalk.
Page 215 of 345

Rijden en bediening213
Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt het symbool 'Eindpositie'.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐ geveer 30 cm is.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door tijdens
het zoeken de richtingaanwijzer aan
de bestuurderskant in te schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit‐
geschakeld, zoekt het systeem weer
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant.
Weergaveprioriteit
Nadat u de geavanceerde parkeer‐ hulp hebt geactiveerd, verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. De informatie van de geavan‐ ceerde parkeerhulp op het Driver In‐
formation Center kan worden belem‐
merd door boordinformatie met een
hogere prioriteit. Na het bevestigen
van het bericht via SET/CLR op de
richtingaanwijzer verschijnen de in‐
structies van de geavanceerde par‐
keerhulp weer en kunt u het inparke‐
ren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd: ● kort indrukken van D als ge‐
avanceerde parkeerhulp en par‐ keerhulp voor-achter worden ge‐
activeerd
● lang indrukken van D als ge‐
avanceerde parkeerhulp wordt
geactiveerd● voltooien van parkeermanoeuvre
● wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u
● wanneer u de ontsteking uitscha‐
kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert tij‐ dens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het Driver
Information Centre.
Storing
Er verschijnt een tekst op het Driver
Information Centre wanneer:
● Het systeem een storing ver‐ toont.
● De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afge‐
maakt.
● Het systeem is buiten werking.
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het Driver Information Cen‐
tre. Door het verwijderen van het ob‐
ject wordt het inparkeren hervat.
Wordt het niet verwijderd, dan wordt
Page 216 of 345

214Rijden en bedieninghet systeem gedeactiveerd. Druk on‐
geveer één seconde op D om het
systeem naar een nieuwe parkeer‐
plek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem kan wor‐
den geactiveerd en gedeactiveerd
door de instellingen op het
Info-display te veranderen. Als een
aanhangerkoppeling is bevestigd,
moet deze in het menu worden ge‐
selecteerd.
Persoonlijke instellingen 3 136.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het mo‐ gelijk dat de sensor een niet-be‐
staand object (echostoring) herkent.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐ gen van de parkeerplek nadat u met
het parkeren bent begonnen.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐ versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐ zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.