Page 121 of 345

Instrumenten en bedieningsorganen119KnippertElektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de
ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Elektrische handrem defect j brandt of knippert geel.
Brandt Elektrische handrem werkt niet opti‐maal 3 183.
Knippert Elektrische handrem staat in de ser‐
vicemodus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 182.
Opschakelen [ brandt groen als een controlelamp
of verschijnt als een symbool R met
het nummer van de naasthogere ver‐ snelling op het Driver Information
Center wanneer opschakelen omwille
van het brandstofverbruik wordt aan‐
bevolen.
Bij sommige versies verschijnt de in‐
geschakelde versnelling als pop-up
op het Driver Information Center.
Rijhulp EcoFlex 3 133.
Stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Gaat branden met verminderde
stuurbekrachtiging
De stuurbekrachtiging wordt vermin‐
derd door oververhitting van het sys‐
teem. De controlelamp gaat uit wan‐
neer het systeem is afgekoeld.
Stop-startsysteem 3 172.
Gaat branden met
uitgeschakelde
stuurbekrachtiging
Storing in het stuurbekrachtigings‐ systeem. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Page 122 of 345

120Instrumenten en bedieningsorganenLane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 207.Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control- systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) 3 186, Traction Control-sys‐
teem (TC) 3 185.Traction Control-systeem
UIT
k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Voorverwarming ! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter % brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Page 123 of 345

Instrumenten en bedieningsorganen121KnippertHet maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Roetfilter 3 176, Stop-startsysteem
3 172.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor
(bijv. reservewiel). Na
60–90 seconden brandt de controle‐
lamp continu. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 238.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt Peil in brandstoftank is te laag.
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Katalysator 3 177.
Page 124 of 345

122Instrumenten en bedieningsorganenDieselbrandstofsysteem ontluchten
3 243.
Startbeveiliging
d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Motorvermogen verminderd # brandt geel.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 146.
Grootlicht
C brandt blauw.
Brandt wanneer het grootlicht aan is of tijdens een lichtsignaal 3 148 of
wanneer het grootlicht aan is met grootlichtassistentie of intelligent ver‐ lichtingssysteem 3 150.Grootlichtassistentie
l brandt groen.
De grootlichtassistentie of het intelli‐
gent verlichtingssysteem is geacti‐
veerd 3 148, 3 150.
Adaptive Forward Lighting f brandt of knippert geel.
Brandt Storing in het systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert Systeem overgeschakeld op symme‐
trisch dimlicht.
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking onge‐
veer vier seconden om u eraan te her‐ inneren dat het systeem is geacti‐
veerd 3 149.
Automatische verlichting 3 147.
Mistlamp > brandt groen.De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 154.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 154.
Niveau sproeiervloeistof te laag
G brandt geel.
Het niveau van de sproeiervloeistof is
te laag.
Sproeiervloeistof 3 240.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
De cruise control is actief.
Cruise control 3 190.
Page 125 of 345

Instrumenten en bedieningsorganen123Adaptieve cruise controlm brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen Adaptieve cruise control is actief.
Adaptieve cruise control 3 194.
Voorligger gedetecteerd A brandt groen.
Er is een voertuig in dezelfde rijstrook gedetecteerd.
Adaptieve cruise control 3 194, fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 201.
Portier open
h brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐ opend.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het bestuurdersinformatiecentrum zit op de instrumentengroep tussen de
snelheidsmeter en de toerenteller.
Het wordt geleverd als Midlevel-dis‐
play of Uplevel-Combi-display.
Midlevel-Display bevat:
● dagteller algemeen
● dagteller
● een aantal controlelampen
● boordinformatie
● informatiemenu dagteller/brand‐ stof
● boordinformatie, in de vorm van cijfercodes 3 130.
In het Uplevel-combi-display kunnen
via MENU menupagina's worden ge‐
selecteerd. Menusymbolen verschij‐
nen op de bovenste regel van het dis‐ play:
● X Informatie- menu voertuig
● W Informatiemenu dagteller/
brandst.
● s Informatiemenu ECO
● C Menu prestaties
Page 126 of 345

124Instrumenten en bedieningsorganenSommige functies op het display ver‐schillen tussen onderweg of in stil‐
stand. Sommige functies zijn alleen onderweg beschikbaar.
Persoonlijke instellingen 3 136. Op‐
geslagen instellingen 3 23.
Menu’s en functies selecteren
U selecteert de menu’s en functies
met de knoppen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Druk op MENU om tussen de menu's
te schakelen of om vanuit een sub‐ menu één niveau terug te gaan.
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.
Druk op SET/CLR om een functie te
selecteren of om een bericht te be‐
vestigen.
Informatie- menu voertuig
Druk op MENU om de Informatie-
menu voertuig te selecteren of selec‐
teer X op het Uplevel-Combi-dis‐
play.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk op SET/CLR
om te bevestigen.
Volg de instructies in de submenu’s.
Afhankelijk van de versie kunnen mo‐
gelijke submenu's zijn:
● Eenheid : U kunt de eenheden op
de displays veranderen.
● Bandenspanning : Controleert de
bandenspanning van alle banden onder het rijden 3 273.
● Bandenbelasting : Selecteer de
bandenspanningscategorie vol‐
gens de huidige werkelijke ban‐
denspanning 3 273.
Page 127 of 345
Instrumenten en bedieningsorganen125
●Resterende levensduur olie :
Geeft aan wanneer de motorolie
ververst en het filter vervangen
moet worden 3 113.
● Snelheidswaarschuwing : Bij
overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet klinkt een ge‐
luidssignaal.
● Verkeersbordherkenning : Geeft
waargenomen verkeersborden tijdens het huidige traject weer.
3 218
● Volgafstand : Toont de afstand tot
een voorligger 3 204.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐ ken in Midlevel- en Uplevel-Combi-
display.
Informatiemenu dagteller/
brandst.
Druk op MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk op SET/CLR
om te bevestigen.
● dagteller 1
● dagteller 2
● digitale snelheid
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn alleen beschikbaar op auto's met
Uplevel-Combi-display.
Page 128 of 345

126Instrumenten en bedieningsorganenZet de dagteller terug door gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzerhendel te
drukken of door met het contact aan
op de resetknop tussen de snelheids‐ meter en het Driver Information Cen‐
ter te drukken.
Bij auto’s met een boordcomputer zijn
meer submenu’s beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel- en Uplevel-Combi-
display.
Informatiemenu dagteller/brandstof, tripcomputer 3 133.
Informatiemenu ECO Druk op MENU om s op de bo‐
venste regel van het Uplevel-Combi-
display te selecteren.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te kiezen. Druk op SET/CLR
om te bevestigen.Submenu's zijn:
● Schakelindicatie : De huidige ver‐
snelling wordt aangegeven bin‐
nen een pijl. Het cijfer erboven
geeft aan dat de bestuurder om‐
wille van het brandstofverbruik
moet opschakelen.
Eco-indexdisplay : Het actuele
brandstofverbruik wordt aange‐
geven op een segmentdisplay.
Voor zuinig rijden past u uw rijei‐
genschappen aan om de volle
segmenten binnen het ECO-ge‐
bied te houden. Hoe meer seg‐
menten er gevuld zijn, hoe hoger het brandstofverbruik. Tegelijker‐
tijd wordt het actuele brandstof‐
verbruik aangegeven.
● Grootverbruikers : lijst met de
grootste comfortverbruikers die
momenteel zijn ingeschakeld,
worden weergegeven in afne‐ mende volgorde. De mogelijke
brandstofbesparing wordt aan‐
gegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst
en de verbruikswaarde wordt bij‐
gewerkt.
Onder bepaalde omstandighe‐
den activeert de motor de achter‐ ruitverwarming automatisch om
de motor zwaarder te belasten. In