Page 193 of 231

Verzorging van de auto191
2. Ventieldop van defecte band los‐schroeven.
Schroef de vulslang voor het af‐
dichtmiddel op het ventiel.
3. Sluit de stekker aan op de 12 V- aansluiting. Alle accessoires van
andere 12 V-aansluitingen los‐
koppelen.
4. Ontsteking inschakelen. Om te voorkomen dat de accu leegraakt,
is het raadzaam de motor te laten draaien.
5. Keuzeschakelaar linksom in de stand afdichtmiddel + air draaien.
6. Bandenreparatieset met knop on/
off inschakelen. Het afdichtmiddel
stroomt de band in.
Bij het leeglopen van het pak af‐
dichtmiddel verschijnt er gedu‐
rende korte tijd een hoge druk‐
waarde op de manometer.
Daarna begint de druk te dalen.
Al het afdichtmiddel wordt in de
band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
7. Band met de manometer op de aanbevolen bandenspanning zet‐
ten. De voorgeschreven banden‐
spanning moet binnen
10 minuten worden bereikt
3 217 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. De
auto één wielomwenteling ver‐
plaatsen. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning dan nog niet bereikt,
dan is de band te ernstig bescha‐ digd. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop naast de manometer.
Compressor niet langer dan
10 minuten achtereen laten wer‐
ken.
8. Bandenreparatieset losmaken en ventieldop weer plaatsen.
9. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
Page 194 of 231

192Verzorging van de auto
10. Het op het pak met afdichtmiddelaanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
11. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Na ongeveer 10 km rijden (uiterlijk
na 10 minuten) stoppen en de
bandenspanning controleren.
Een eventueel iets gedaalde ban‐ denspanning corrigeren. Proce‐
dure herhalen totdat de banden‐
spanning niet meer afneemt.
Bij een daling in de bandenspan‐ ning van meer dan 68 kPa
(0,68 bar), de auto niet meer ge‐
bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
12. Bandenspanning corrigeren door de luchtslang van de compressor
(pijlen) rechtstreeks op het ventiel
schroeven.
13. Keuzeschakelaar rechtsom in de stand air only draaien. Compres‐
sor inschakelen om alleen lucht bij te vullen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐ stelde band worden sterk beïnvloed,
laat deze band daarom vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Page 195 of 231

Verzorging van de auto193
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op het blik met afdichtmiddel.
Gebruikt blik met afdichtmiddel ver‐
vangen. Verwijder het blik met af‐
dichtmiddel door de vul- en lucht‐
slang voor het afdichtmiddel los te
maken, het blik uit de behuizing te
schuiven en de slang van het blik te
schroeven. Voer het blik volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten af.
Het aanwezige hulpstuk kan voor
het oppompen van bijv. ballen, lucht‐
bedden en opblaasboten e.d. wor‐
den gebruikt. De adapter bevindt
zich onderaan de bandenreparatie‐
set.
Wiel verwisselen Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 190.De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
■ Auto op een vlakke, stevige en slip‐
vrije ondergrond parkeren. Voor‐
wielen in de rechtuitstand draaien.
■ Elektrische handrem 3 142 aan‐
trekken, eerste versnelling, achter‐
uitversnelling of P inschakelen.
■ Reservewiel verwijderen 3 195.
■ Vervang nooit meer dan één wiel tegelijk.
■ Het wiel blokkeren dat diagonaal tegenover het te verwisselen wiel isgemonteerd. Dit kan door voor en
achter het wiel wiggen of hiermee
vergelijkbare voorwerpen aan te
brengen.
■ Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse mon‐
tage van winter- of zomerbanden.
■ De maximale werkbelasting (900 kg) van de krik niet overschrij‐
den.
■ Bij een zachte ondergrond, een ste‐
vige plank (max. 1 cm dik) onder de krik leggen.■ Het voertuig niet meer omhoog‐ brengen dan noodzakelijk is om
een wiel te verwisselen.
■ In de op te krikken auto mogen zich
geen personen of dieren bevinden.
■ Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
■ Opgekrikte auto niet starten.
■ Maak de wielmoeren en de schroefdraad schoon alvorens het
wiel te monteren.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
Page 196 of 231

194Verzorging van de auto
1. Wieldop verwijderen.
2. Plaats de wielsleutel stevig op de wielmoer en draai elke moer een
hele slag linksom los.
3. De locatie van de voorste en ach‐
terste krikpunten wordt aangege‐
ven door inkepingen in de onder‐
rand van het voertuig onder de
portieren.
4. Voor het plaatsen van de krik de juiste hoogte instellen door hand‐
matig aan het oog te draaien.
Krik zodanig bij het kriksteunpunt
in de buurt van het desbetreffende
wiel plaatsen dat de krikklauw om de verticale onderkant sluit. Erop
letten dat de krik goed onder het
kriksteunpunt staat.
De krikvoet moet loodrecht en
slipvast onder het steunpunt op
de grond staan.
5. Wielsleutel aan oog van schroef‐ draadstang bevestigen en sleutel
rechtsom draaien om auto op te
krikken.
Staat de krikvoetrand bij het op‐
krikken niet loodrecht onder het
steunpunt, de auto onmiddellijk
voorzichtig laten zakken en de
krik herplaatsen. Het voertuig om‐
hoogbrengen totdat het wiel juist
van de grond is.
6. Wielmoeren geheel losdraaien en
met een doek schoonvegen.
Page 197 of 231

Verzorging van de auto195
Schroefdraden niet invetten. De
wielmoeren ergens leggen waar
ze niet vuil kunnen worden.
7. Wiel verwisselen. Opmerkingen over het reservewiel 3 195.
8. De wielmoeren aanbrengen en lichtjes met de hand linksom vast‐
draaien totdat het wiel tegen de
naaf zit.
9. De sleutel linksom draaien en het voertuig op de grond laten zak‐
ken.10. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruislings aan‐ halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 140 Nm.
11. Het vervangen wiel 3 195 en het
boordgereedschap 3 181 opber‐
gen.
12. Bandenspanning op de gemon‐ teerde band zo spoedig mogelijk
controleren.
Defecte band laten vervangen en
compact reservewiel onmiddellijk
door een volwaardig wiel vervangen.
Kriksteunpunt voor hefplatformDe positie van de achterste arm van
het hefplatform centraal onder de uit‐ sparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform centraal onder de uitspa‐
ring van de dorpel.
Reservewiel Compact reservewiel
Sommige auto’s hebben in plaats van een reservewiel een bandenrepara‐tieset.
Het noodwiel mag alleen op uw voer‐
tuig worden gebruikt.
Page 198 of 231

196Verzorging van de auto
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Bij gebruik van het compacte reser‐
vewiel wordt het rijgedrag wellicht
slechter, met name bij winterbanden.
Defecte band zo snel mogelijk laten
vervangen en wiel laten balanceren
en op de auto laten monteren.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het compacte reservewiel zit onder
de vloerbedekking in de bagage‐ ruimte en zit vast met een schroef‐
borg.
Beide hefbomen op de vloerafdek‐
king naar de hendel duwen en afdek‐ plaat aan de hendel omhoog trekken.
Haak aan de bovenkant van de ach‐
terklepopening hangen.
Boordgereedschap 3 181.
De borg losnemen door deze linksom
te draaien. Compact reservewiel uit
de uitsparing voor het reservewiel ne‐
men.
Slechts één compact reservewielmonteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Auto met een aangebracht compact
reservewiel niet door een automati‐
sche wasstraat met geleiderails rij‐ den. Het compacte reservewiel kan in de rails blijven steken en zo schade
aan de band, het wiel en andere on‐
derdelen van de auto veroorzaken.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Sneeuwkettingen 3 189.
Draairichtingsgebonden
banden
Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool ( bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Page 199 of 231

Verzorging van de auto197
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
■ Rijeigenschappen worden mogelijk
nadelig beïnvloed. Defecte band zo snel mogelijk laten vervangen en
wiel laten balanceren en op de auto
laten monteren.
■ Niet sneller rijden dan 80 km/u.
■ Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.9 Waarschuwing
Een krik, wiel of andere voorwer‐
pen in de bagageruimte kunnen
letsel veroorzaken, indien deze
niet goed op hun plaats worden
vastgezet. Bij een noodstop of een botsing kunnen losse voorwerpen
letsel of schade aan de auto ver‐
oorzaken.
Berg de krik en het boordgereed‐
schap altijd op in de betreffende
opbergvakken en zet deze goed
vast.
Leg het beschadigde wiel altijd in
de bagageruimte en zet het met de
inschroefhouder vast in de reser‐
vewieluitsparing.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
Page 200 of 231

198Verzorging van de auto
■ De accu nooit aan vonken of openvuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Bevroren accu ontdooien alvorens
hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Hulpstartaccu met dezelfde span‐ ning (12 V) gebruiken. De capaci‐
teit (Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de ontladen accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm 2
(bij dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
■ De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen. Bij inschakelen vanhet "Infotainment"-systeem bij een
hulpstart kan het schade oplopen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.■ De aansluitklemmen van de enekabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto’s mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Elektrische handrem 3 142 aan‐
trekken, versnellingsbak in neutrale
stand, automatische versnellings‐
bak in stand P.
■ Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool 1 van
de hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool 2 van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool 3 van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
4 of op een bout van de motorop‐
hanging. Zo ver mogelijk van de
ontladen accu aansluiten, op min‐ stens 60 cm afstand.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het startstroom le‐ verende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.