Page 121 of 231
Klimaatregeling119KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............119
Luchtroosters ............................. 124
Onderhoud ................................. 125Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling
■ Luchtdebiet
■ Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 33.
Stoelverwarming ß 3 41.
TemperatuurRood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling
M=naar hoofdhoogte via de verstel‐bare luchtroostersL=naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK=naar de voetenruimtesJ=naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesl=naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.
Page 122 of 231

120Klimaatregeling
x=uit1=minimumsnelheid4=maximumsnelheid
Ontwasemen en ontdooien■ Luchtverdelingsschakelaar op l of
J zetten
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten
■ Ventilator op hoogste stand zetten
■ Middelste ventilatieopeningen slui‐ ten
■ Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten
Achterruitverwarming Ü 3 33.
Airconditioning Naast het verwarmings- en ventilatie‐systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐
den geregeld:
n=koeling4=luchtrecirculatieÜ=ontwasemen en ontdooien
Stoelverwarming ß 3 41.
Koeling n
Druk op toets
n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde aanjager van
de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een bui‐
tentemperatuur die iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen. Geactiveerde
koeling kan een Autostop verhinde‐
ren.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Bij warme en zeer vochtige omge‐
vingsomstandigheden, kan de voor‐
ruit aan de buitenkant beslaan als er
Page 123 of 231

Klimaatregeling121
koude lucht op wordt gericht. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat, activeert u de ruitenwisser en scha‐
kelt u l uit.
Maximale koeling Ruiten en zonnedak kortstondig ope‐
nen zodat de warme lucht snel kan
ontsnappen.
■ Airco met knop n inschakelen.
■ Luchtrecirculatie met de toets 4
inschakelen.
■ Luchtverdelingsschakelaar op M
zetten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Ventilator op hoogste stand zetten.
■ Alle ventilatieopeningen openen.Ontwasemen en ontdooien
■ Luchtverdelingsschakelaar op l of
J zetten.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Ventilator op hoogste stand zetten.
■ Middelste ventilatieopeningen slui‐ ten.
■ Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten.
■ Verwarming achterruit Ü 3 33 in‐
schakelen.
De airconditioning n en de luchtre‐
circulatie 4 worden automatisch in‐
geschakeld om het ontdooien effi‐
ciënter te maken wanneer stand l of
J wordt geselecteerd.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.
Page 124 of 231

122Klimaatregeling
Bedieningsorganen voor:■ Temperatuur bestuurderskant
■ Luchtverdeling
■ Luchtdebiet
■ Temperatuur passagierskant voorinAUTO=Automatische modust=Automatische luchtrecircu‐
latieV=Ontwasemen en ontdooien
Koeling A/C, Luchtrecirculatie 4
3 120.
Let op
Dek de interieurtemperatuursensor (achter de ventilatorschakelaar) of
de zonnesensor (vóór de voorruit‐
ventilatieroosters) niet af om sys‐
teemstoringen te voorkomen.
Achterruitverwarming RÜ 3 33,
Stoelverwarming ß 3 41.
Automatische modus AUTO Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:■ Druk op de toets AUTO; de koeling
A/C wordt ingeschakeld en de
luchtverdeling en het luchtdebiet
worden automatisch geregeld.
■ Alle luchtroosters openen.
■ Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de linker en rechter draaiknop.
Let op
In Automatische modus worden alle
luchtroosters automatisch geacti‐
veerd. Daarom moeten de lucht‐
roosters altijd open zijn.
Temperatuur selecteren
Aanbevolen comfortstand is 22 °C.
Tussengelegen instellingen zijn mo‐
gelijk.
Druk op de toets SYNC om de tem‐
peratuur aan de passagierskant
voorin automatisch aan te passen
aan de temperatuur van de bestuur‐
derskant. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
Bij verschillen in temperatuurinstellin‐ gen tussen bestuurderskant en pas‐
sagierskant voorin dooft de LED in de toets SYNC .
Handmatige instellingen
Page 125 of 231

Klimaatregeling123
Instellingen voor de klimaatregeling
kunnen worden gewijzigd met knop
A/C of door de aanjagersnelheid of de
luchtverdeelschakelaar anders te zet‐
ten. Wanneer u een instelling veran‐
dert, wordt Automatische modus ge‐
deactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Koeling A/C 3 120.
Luchtdebiet x
Activeer Automatische modus door
het luchtdebiet handmatig te wijzigen
of de ventilator in de stand uit x te
zetten.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Schakel de ventilator in en
druk op de toets AUTO.
Luchtverdeling
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.M=naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroostersL=naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK=naar de voetenruimtesJ=naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesV=naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Automatische
luchtrecirculatie t
De automatische luchtrecirculatie
heeft een luchtkwaliteitsensor die bij
registratie van schadelijke gassen in
de omgeving automatisch wordt inge‐
schakeld.Bediening met toets t. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
De automatische luchtrecirculatie
werkt alleen als de motor draait.
Page 126 of 231
124Klimaatregeling
Ontwasemen en ontdooien
■Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Aanjager op de gewenste snelheid zetten.
Luchtrecirculatiemodus 4 wordt
automatisch uitgeschakeld. Koe‐
ling A/C gaat werken.
■ Verwarming achterruit RÜ inscha‐
kelen.
Ontwasemen en ontdooien van de
ruiten uitschakelen: knop V opnieuw
indrukken, de AUTO-knop indrukken,
aan de schakelaar voor de aanjager
of de luchtverdeling draaien.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling A/C ingescha‐
keld is, moet er minimaal een lucht‐
rooster openstaan.
Ventilatieopeningen openen en slui‐
ten: horizontale kartelwiel linksom of
rechtsom draaien.
Luchtroosters openen als luchtver‐
deelschakelaar op M of L staat.
De luchttoevoer wordt verhoogd door
de aanjager in te schakelen.
Page 127 of 231
Klimaatregeling125
Luchttemperatuur bij de zijluchtroos‐
ters regelen met de temperatuurscha‐ kelaar.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit, de
portierruiten en in de voetenruimtes
voor en achter.
De zone onder de voorstoelen moet
vrij worden gehouden, opdat het lucht naar de voetenruimtes achter kan
stromen.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaatopeningen naar de mo‐torruimte onder aan de voorkant van
de voorruit moeten voor voldoende
luchttoevoer vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Page 128 of 231
126KlimaatregelingPollenfilterFiltering lucht
passagierscompartiment
Een partikelfilter verwijdert stof, roet,
stuifmeel en sporen uit de lucht van
de passagiersruimte.
Actief koolstoffilter Aanvullend op het partikelfilter ver‐
mindert het actieve-koolstoffilter on‐
aangename geuren.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling een‐
maal per week, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen 3 jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten:
■ Functie- en druktest,
■ werking van de verwarming,
■ lektest,
■ controle van de aandrijfriemen, ■ afvoer van condensor en verdam‐ per reinigen,
■ prestatietest.