Page 185 of 231

Verzorging van de auto183
De bandenreparatieset zit in een op‐
bergvak onder de vloerafdekplaat van
de bagageruimte.
Neem de bandenreparatieset uit door
de achterklep te openen en de hendel van de vloerafdekplaat omhoog tetrekken 3 73.
Voorzichtig
Laat geen voorwerpen boven de
bovenkant van het opbergvak ba‐ gageruimte uitsteken, om schade
aan het opbergvak en de vloer van de bagageruimte te voorkomen.
Bandenreparatieset 3 190.Velgen en banden
Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden
over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen bij tempera‐
turen onder 7 °C de rijveiligheid en
dienen daarom om alle wielen gelegd te worden.
Banden met de maat 215/70 R 16
worden als winterbanden aanbevo‐
len.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Page 186 of 231

184Verzorging van de auto
Bij het gebruik van winterbanden die
niet voor uw auto worden aanbevolen werkt de elektronische stabiliteitsre‐geling (ESC) wellicht minder goed
3 144. Voor de verkrijgbaarheid van
goedgekeurde winterbanden een
werkplaats raadplegen.
Bij het gebruik van winterbanden zit
er wellicht nog een zomerband op het
compacte reservewiel. Wellicht rijdt
de auto minder goed, met name op
een glad wegdek. Reservewiel
3 195.
Aanduidingen op banden
Bijv. 235/65 R 17 104 H235=Breedte van de band, in mm65=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat17=Velgdiameter, in inches104=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 91 komt bijv. overeen met 618 kgH=Kenletter voor snelheidKenletter voor snelheid:Q=Maximaal 160 km/uS=Maximaal 180 km/uT=Maximaal 190 km/uH=Maximaal 210 km/uV=Maximaal 240 km/uW=Maximaal 270 km/u
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een bandenspan‐ ningscontrolesysteem.
Gebruik een ventielsleutel om de ven‐
tielen gemakkelijker te kunnen los‐
schroeven. De ventielsleutel zit aan
de binnenkant van de tankklep.
Bandenspanning 3 217.
De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 212.
2. Bepaal de betreffende band.
In de tabel Bandenspanningswaar‐
den staan alle mogelijk bandencom‐
binaties 3 217.
Raadpleeg voor de banden die voor
uw voertuig zijn goedgekeurd het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale voertuigpapieren.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.
Page 187 of 231

Verzorging van de auto1859Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐ denspanning van alle vier de banden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben. Bij wielen zonder sen‐
sor werkt het bandenspanningscon‐
trolesysteem niet.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Elke band, ook de reserveband, moet
elke maand in koude staat en op de
juiste bandenspanning worden ge‐ controleerd 3 217.
Bandenspanning te laag
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje w 3 92.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 217.
Wanneer het systeem een storing de‐ tecteert, knippert w ongeveer
een minuut en blijft dan ononderbro‐
ken branden. Voor de duur van de
storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen.
Page 188 of 231

186Verzorging van de auto
Als w brandt, is het systeem wellicht
niet naar behoren in staat om een te
lage bandenspanning te detecteren
of te signaleren.
Bandenspanningswaarden op
Info-Display
Voor de huidige bandenspannings‐
waarden selecteert u menuoptie
Banden in het menu Boordcomputer .
Knop BC op het "Infotainment"-sys‐
teem indrukken en menuoptie selec‐
teren.
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem registreert automatisch de be‐
lasting van de auto. Bij uiteenlopende
bandenspanningswaarden verschijnt er wellicht een bijbehorend bericht op
het Info-Display. Bij sommige versies
verschijnt het bericht in een verkorte
vorm.
Er kunnen b.v. de volgende meldin‐
gen verschijnen:
Een afbeelding van de band linksach‐ ter samen met de huidige banden‐spanning; een kleine drukafwijking.
Snelheid verlagen. Bandenspanning
bij de eerstvolgende gelegenheid met
een goede meter controleren en zo
nodig corrigeren.
Op een Colour-Info-Display verschijnt
dit bericht in geel.
Een afbeelding van de band linksvoor samen met de huidige bandenspan‐
ning; een aanzienlijke drukafwijking
of rechtstreeks drukverlies.
Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij andere
weggebruikers in gevaar te brengen.
Stoppen en de banden controleren.
Het reservewiel zo nodig monteren
3 193.
Op een Colour-Info-Display verschijnt dit bericht in rood.
Berichten bevestigen 3 96, 3 98.
Page 189 of 231

Verzorging van de auto187
Boordinformatie 3 104.
Schakel de ontsteking uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd. Bandenspan‐
ningswaarden 3 184, 3 217.
Afhankelijkheid van
temperatuur
De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg lopen de temperatuur en de spanning van de band op.
De bandenspanningswaarde op het
Info-Display is de werkelijke banden‐
spanning. Daarom is het belangrijk de
bandenspanning bij koude banden te controleren.
Algemene informatie Gebruik van in de handel verkrijgbarevloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik door de fabriek
goedgekeurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 190.
Externe radioapparatuur met een
groot vermogen kan storing veroor‐
zaken bij het TPMS.De ventielen en afdichtringen van het
bandenspanningscontrolesysteem
moeten bij elke nieuwe band worden vervangen.
TPMS-sensoren koppelen
Elke TPMS-sensor heeft een unieke
identificatiecode. Na het omwisselen
van de banden of het vervangen van
een of meerdere TPMS-sensoren
moet de identificatiecode aan een
nieuwe positie van de band/het wiel
worden gekoppeld.
De TPMS-sensoren moeten ook wor‐
den gekoppeld na het vervangen van een reserveband door een reguliere
band met een TPMS-sensor. Het con‐
trolelampje w en het waarschuwings‐
bericht moeten bij de volgende con‐
tactcyclus doven/verdwijnen.
De sensoren worden met een TPMS- inleertool in de volgende volgorde
aan de diverse banden/wielen gekop‐
peld:
■ band linksvoor
■ band rechtsvoor■ band rechtsachter
■ band linksachter
Raadpleeg uw werkplaats voor on‐
derhoud of voor het aanschaffen van
een inleergereedschap.
U hebt twee minuten voor het koppe‐
len van de positie van het/de eerste
band/wiel en vijf minuten voor het
koppelen van de posities van alle banden/wielen. Bij het overschrijden
van deze tijd stopt het koppelen en
moet u opnieuw beginnen.
Koppel de TPMS-sensoren als volgt: 1. Schakel de elektrische handrem in 3 142; zet op auto's met auto‐
matische versnellingsbak de keu‐
zehendel in de stand P.
2. Schakel het contact in 3 128.
3. Activeer de TPMS-inleermodule door op de handzender tegelijker‐
tijd op de toetsen p en q te druk‐
ken,
- of -
Druk op de toets INFO op het In‐
fotainmentsysteem totdat er op
het Info-Display een bericht over
Page 190 of 231

188Verzorging van de auto
het inleren van de bandenspan‐
ningswaarden verschijnt. Druk de
toets OK in en houd deze vast.
De claxon klinkt twee keer en de
richtingaanwijzer links voor licht
ook op ter bevestiging dat de in‐ leermodus geactiveerd is.
4. Begin met de band linksvoor.
5. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de knop om de TPMS-
sensor te activeren. De claxon
piept ter bevestiging dat de sen‐ soridentificatiecode aan de positie van deze band en dit wiel is ge‐
koppeld. De volgende relevante
richtingaanwijzer licht op.
6. Ga verder met de band rechtsvoor
en herhaal de procedure zoals be‐ schreven in stap 5.
7. Ga verder met de band rechts‐ achter en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 5.
8. Ga verder met de band linksach‐ ter en herhaal de procedure in
stap 5. De claxon piept twee keer
ter aanduiding dat de sensoriden‐tificatiecode is gekoppeld en dat
de procedure voor het koppelen
van de TPMS-sensoren afgeslo‐
ten is.
9. Schakel het contact uit.
10. Breng alle vier de banden op de aanbevolen spanning 3 217.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren
(TWI = Tread Wear Indicator) is afge‐ sleten. De positie van de slijtage-in‐
dicatoren wordt aangeduid door
merktekens op de zijwand van de
band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden omwisselen met
de achterbanden. De draairichting
van de wielen moet dezelfde als voor‐
heen zijn.
Page 191 of 231

Verzorging van de auto189
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te ver‐
vangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een an‐ dere bandenmaat de sticker met debandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of velgen kan tot ongelukken
leiden en maakt de typegoedkeu‐
ring van het voertuig ongeldig.
Bij het monteren van andersoortige
velgen moet u wellicht ook andere
wielmoeren gebruiken. Wij raden u
aan een werkplaats te raadplegen.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte ban‐
den of wieldoppen kan tot plotse‐
ling drukverlies leiden met onge‐
lukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Deze symmetrisch op de banden
aanbrengen zodat deze rondom goed passen.
Gebruik altijd kettingen met fijne schakels waardoor het loopvlak en de
binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 15 mm toenemen.
Page 192 of 231

190Verzorging van de auto9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op 16" wielen. Wij raden u aan
een werkplaats te raadplegen.
Als u na een lekke voorband sneeuw‐
kettingen moet gebruiken, zet u het
compacte reservewiel op de achteras
en zet u een van de achterwielen over op de vooras.
Algemeen
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken en de zijwanden van de ban‐ den kunnen met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dichtbij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Bij modellen met een bandenrepara‐
tieset zijn er wellicht geen krik en een
boordset aanwezig.
Boordgereedschap 3 181.
Compact reservewiel 3 195.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij bandenpech:
Elektrische handrem 3 142 aantrek‐
ken, eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of P inschakelen.
De bandenreparatieset zit in een op‐
bergvak onder de vloerafdekplaat van
de bagageruimte.
Achterklep openen om de bandenre‐
paratieset uit te nemen.
Trek de hendel van de vloerafdek‐
plaat omhoog 3 73.
Boordgereedschap 3 181.Voorzichtig
Laat geen voorwerpen boven de
bovenkant van het opbergvak ba‐ gageruimte uitsteken, om schade
aan het opbergvak en de vloer van de bagageruimte te voorkomen.
1. Vulslang voor afdichtmiddel 1 en
de stekker 2 loskoppelen.