Page 17 of 207
Kort en bondig15
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 100.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers7=uitK=intervalwissen of automatisch
wissen met regensensor1=langzaam2=snel
Voorruitwissers 3 79, wisserbladen
vervangen 3 151.
Page 18 of 207
16Kort en bondig
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiers en koplampsproei‐
ers 3 79, sproeiervloeistof 3 148.
Achterruitwisser en
achterruitsproeier
Aan hendel draaien:
7=uite=wisserf=sproeier
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 80,
Sproeiervloeistof 3 148.
Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit
Ü -knop indrukken om verwarming in
te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 43.
Verwarmbare buitenspiegels
Met de toets Ü schakelt u ook de ver‐
warmbare buitenspiegels in.
Verwarmbare buitenspiegels 3 40.
Page 19 of 207
Kort en bondig17
Ruiten ontwasemen enontdooien
Verwarming en ventilatie
■ Luchtverdeling op V.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Koeling AC aan.
■ Verwarmbare achterruit Ü AAN.
Klimaatregelsysteem 3 104.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
■ Druk op de toets Ê. Na activeren
brandt de LED in de toets.
■ Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch gere‐
geld en de ventilator draait snel.
■ Verwarming achterruit Ü 3 43 in‐
schakelen.
Elektronisch klimaatregelsysteem
3 106.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand
3 seconden na het bedienen van het
koppelingspedaal de ring op de scha‐
kelpook omhoogtrekken en de ver‐
snelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
Page 20 of 207
18Kort en bondig
Handgeschakelde versnellingsbak3 125.Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ■ Bandenspanning en -staat 3 162,
3 195.
■ Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 145.
■ Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar.
■ Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 39,
3 46, 3 54.
■ Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige rem‐
men.Motor starten met sleutel
■ Sleutel naar stand A draaien
■ stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen
■ trap het koppelings- en rempedaal in
■ gaspedaal niet intrappen
■ dieselmotoren: sleutel naar stand M draaien om voor te verwarmen
en wachten totdat controle‐
lampje ! op het bestuurdersinfor‐
matiecentrum dooft.
■ sleutel kort naar stand D draaien en
loslaten
Page 21 of 207
Kort en bondig19
Motor starten 3 120.Motor starten met Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
■ Draai iets aan het stuurwiel om het van het stuurslot te halen
■ trap het koppelings- en rempedaal in
■ gaspedaal niet intrappen
■ druk op de knop Start/Stop en laat
deze los
■ na korte tijd start de motor
Aan/Uit-knop 3 118.
Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn ver‐ vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de keuzehendel in neutraal ■ Laat het koppelingspedaal los
Als Ï op de instrumentengroep
brandt, duidt dit op een Autostop
3 92.
Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Stop-startsysteem 3 121.
Page 22 of 207

20Kort en bondigParkeren9Waarschuwing
■Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknop
stevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd de rem in om de bedienings‐ kracht te verminderen.
■ Zet de motor af.
■ Schakel de eerste versnelling in
als de auto op een effen onder‐
grond of een oplopende helling.
Op een oplopende helling bo‐
vendien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
■ Contactsleutel naar stand St
draaien en deze eruit trekken.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
■ Sluit de ruiten.
■ Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender 3 25.
Activeer het alarmsysteem 3 36.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 144.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Sleutels, vergrendelingen 3 21,
auto een langere tijd stallen 3 143.
Page 23 of 207

Sleutels, portieren en ruiten21Sleutels, portieren en
ruitenSleutels, sloten ............................ 21
Portieren ...................................... 32
Antidiefstalbeveiliging ..................35
Buitenspiegels ............................. 39
Binnenspiegel .............................. 40
Ruiten .......................................... 41Sleutels, sloten
Sleutels Reservesleutels
Het sleutelnummer staat op de sleutel of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐
maken van de startbeveiliging.
Sloten 3 176, Handzender 3 21,
Elektronisch sleutelsysteem 3 23,
Centrale vergrendeling 3 25, Motor
starten 3 120.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.Handzender
Wordt gebruikt voor:
■ Centrale vergrendeling 3 25
■ Vergrendelingssysteem 3 35
■ Diefstalalarmsysteem 3 36
■ Bagageruimte 3 34
De handzender heeft een bereik van
ca. 5 meter. Dit kan beperkt worden
door invloeden van buitenaf. Bran‐
dende alarmknipperlichten dienen als
bevestiging.
Page 24 of 207

22Sleutels, portieren en ruiten
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Afhankelijk van het model werkt de
auto met een handzender met
2 toetsen of 3 toetsen of een elektro‐
nische sleutel met de functionaliteit
van de handzender.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor het systeem op‐
nieuw moet worden geprogram‐
meerd in een werkplaats
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van dehandzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐
derbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen
Bediening met fysieke sleutel 3 25.
Batterij van de handzender
vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Handzender met 2 toetsen en
3 toetsen
Boutje verwijderen en batterijvak ope‐
nen door een munt in de sleuf te ste‐
ken en de munt te verdraaien.