Page 81 of 207
Instrumenten en bedieningsorganen79Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolomBepaalde functies van het infotain‐
ment-systeem kunnen ook via de
toetsen op de stuurkolom worden be‐
diend.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers7=uitK=intervalwissen of automatisch
wissen met regensensor1=langzaam2=snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval=stelwiel omhoog‐
draaienlang interval=stelwiel omlaag‐
draaien
Automatische wisfunctie met
regensensor
Wisserhendel in stand P.
Page 82 of 207
80Instrumenten en bedieningsorganen
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds op‐ nieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:geringe gevoe‐
ligheid=stelwiel omhoog‐
draaienhoge gevoelig‐
heid=stelwiel omlaag‐
draaien
De regensensor zit op de voorruit.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort trekken=wisser maakt één
slaglang trekken=wisser maakt
meerdere slagenWis-/wasinstallatie
achterruit
Aan hendel draaien:
7=uite=wisser werktf=er wordt sproeiervloeistof tegen de achterruit gespoten
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐ len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Page 83 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen81Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Bij buitentemperaturen tot 3 °C knip‐ pert °C op het Driver Information Cen‐
ter om voor gladheid te waarschu‐
wen. Het lampje blijft knipperen totdat de temperatuur 3 °C overschrijdt.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd verschijnen op het
centrale informatiedisplay en/of het
Driver Information Center.
Infodisplay:
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Bestuurdersinformatiecentrum:
De klokinstelfunctie weergeven door
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel meerdere malen in te druk‐
ken.
Houd de knop gedurende ongeveer
5 seconden ingedrukt:
■ Uren knipperen
■ Knop meerdere malen indrukken om uren te wijzigen
■ Wacht ongeveer 5 seconden om de
uren in te stellen
■ Minuten knipperen
Page 84 of 207

82Instrumenten en bedieningsorganen
■ Knop meerdere malen indrukkenom minuten te wijzigen
■ Wacht ongeveer 5 seconden om de
minuten in te stellen.
Driver Information Center 3 93.
Elektrische aansluitingen
Er zitten 12 V-aansluitingen op het in‐ strumentenbord en achter in de auto.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal op‐
genomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 watt. Geen acces‐
soires aansluiten die stroom leveren,
zoals bijv. laadtoestellen of accu's.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
voorschriften die zijn vastgelegd in
DIN VDE 40 839.Voorzichtig
Sluit geen apparatuur aan die
stroom levert, zoals elektrische
laadapparatuur of accu's.
Beschadig de aansluitcontacten
niet door het gebruik van onge‐
schikte stekkers.
Aansteker
Er zit een aansteker op het instru‐
mentenbord.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐ trekken.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Page 85 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen83
Verplaatsbare asbak
Asbak voor gebruik op verschillende
plaatsen in de auto. Voor gebruik,
deksel openen.
Er kunnen asbakken worden ge‐
plaatst in de bekerhouders aan beide uiteinden van het instrumentenbord,
midden in het instrumentenbord on‐
der en bij de achterbank.
Bekerhouders 3 71.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Bij sommige uitvoeringen draaien de naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Snelheidsbegrenzer Maximumsnelheid kan door een snel‐ heidsbegrenzer beperkt zijn. In dat
geval zit er een waarschuwingslabel
op het instrumentenpaneel.
Er klinkt elke 40 seconden gedurende
10 seconden een waarschuwings‐
zoemer bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Let op
Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. steile hellingen) kan de snel‐
heid van de auto de ingestelde limiet overschrijden.
Snelheidsbegrenzer 3 134, snel‐
heidsbegrenzer cruise control 3 131.
Page 86 of 207

84Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
Geeft de gemeten afstand aan.
Dagteller De dagteller verschijnt onder de kilo‐
meterteller op het Driver Information
Center en toont de afstand die sinds
de laatste reset is afgelegd.
Bij weergegeven dagteller terugzet‐
ten door de knop aan het uiteinde van
de wisserhendel gedurende enkele
seconden met ingeschakeld contact
ingedrukt te houden. Het display zal
knipperen en de waarde wordt op nul
teruggezet.
Driver Information Center 3 93.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het gele gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Controlelamp Y brandt ook op de in‐
strumentengroep 3 86 wanneer het
brandstofpeil laag is (bereik van on‐
geveer 50 km): onmiddellijk tanken
3 139.
Tank nooit leegrijden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 151.
Page 87 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen85
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt. Ver‐
mijd bijvullen met kleine hoeveelhe‐
den (bijv. minder dan 5 liter), om ze‐
ker te zijn van een nauwkeurige af‐ lezing.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
BrandstofverbruikmeterDe brandstofverbruikmeter berekent
meteen het brandstofverbruik op ba‐
sis van de huidige rijstijl.
De meter geeft het huidige brandstof‐ verbruik aan met kleuren:Groen=u rijdt optimaal zui‐
nigGeel=rijstijl te agressiefOranje=u rijdt uiterst onzui‐
nig
De brandstofverbruikmeter is stan‐ daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐
schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center ver‐
schijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende tus‐
senpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐
derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het Driver Information Center branden en verschijnt er een bijbeho‐ rende bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het Driver Infor‐
mation Center en houd vervolgens de
Page 88 of 207
86Instrumenten en bedieningsorganen
knop op het uiteinde van de wisser‐
hendel gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 95.
Driver Information Center 3 93.
Service-informatie 3 179.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood=gevaar, belang‐
rijke herinneringGeel=waarschuwing,
aanwijzing, storingGroen=inschakelbevesti‐
gingBlauw=inschakelbevesti‐
gingWit=inschakelbevesti‐
ging