Page 105 of 207
Verlichting103Verlichtingsfuncties
Instapverlichting Welkomstverlichting
De verlichting gaat korte tijd branden,
zodat u de auto in het donker gemak‐ kelijk kunt vinden.
Werking van afstandsbediening
De verlichting gaat branden wanneer
u de auto met de handzender ont‐
grendelt.
Werking elektronisch sleutelsysteemDruk de toets op de elektronische
sleutel t in. Om uit te schakelen op‐
nieuw indrukken.
Uitstapverlichting
Indien aanwezig, gaan de koplampengedurende ongeveer 30 seconden
branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersdeur openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Deze handeling kan tot viermaal wor‐ den herhaald tot een maximale duurvan 2 minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld bij het inschakelen van
het contact of het omdraaien van de
lichtschakelaar.
Page 106 of 207
104KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............104
Luchtroosters ............................. 113
Onderhoud ................................. 114Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 43.
Temperatuur
Rood bereik=warmBlauw bereik=koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voetenruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteV=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
Page 107 of 207

Klimaatregeling105
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 43.
AirconditioningNaast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem biedt het airconditionings‐
systeem:AC=koeling4=luchtrecirculatie
Koeling (AC)
Bediend met de toets AC en werkt al‐
leen wanneer de motor en de ventila‐
tor draaien. Na het activeren brandt de LED in de toets.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Bediend met de toets 4. Na het ac‐
tiveren brandt de LED in de toets.
9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, schakel dan de voorruitenwisser in en
gebruik de luchtverdeelstanden J en
V niet.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling AC aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
Page 108 of 207

106Klimaatregeling
■Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Schakelaar koeling AC AAN.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 43.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Luchtverdeling
■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
AUTO=automatische modusÊ=ontwasemen en ont‐
dooienÜ=achterruitverwarmingAC OFF=airconditioning uitschake‐
lenu=handmatig bediende
luchtrecirculatieVerwarmbare achterruit Ü 3 43.
De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld. In de modus
Automatisch regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elektronisch klimaatregelsysteem
werkt alleen optimaal bij een draai‐
ende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Ventilator inschakelen.
■ Druk op de toets AUTO; luchtde‐
biet, luchtverdeling en luchtrecircu‐
latie worden automatisch geregeld.
■ Gewenste temperatuur instellen.
■ Alle luchtroosters openen.
Schakel de ventilator uit om het elek‐ tronische klimaatregelsysteem uit te
schakelen.
Page 109 of 207

Klimaatregeling107
Temperatuur selecterenDe temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem
voor maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt het klimaatregelsysteem voor maximale verwarming.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Druk op de toets Ê. Na activeren
brandt de LED in de toets.
■ Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch gere‐
geld en de ventilator draait snel.
■ Verwarming achterruit Ü 3 43 in‐
schakelen.
Om de modus Automatisch opnieuw
in te schakelen: toets Ê of AUTO in‐
drukken.Let op
Als de Ê-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op de Ê-knop wordt gedrukt.
Als de Ê-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 121.
Handmatige instellingen
Bij handmatig wijzigen van een van
de volgende instellingen wordt de
modus Automatisch gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Luchtstroom handmatig instellen
door de ventilatorknop in de gewen‐
ste stand te zetten.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Luchtverdeling M
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste stand. Na activeren brandt de LED in de toets.R=naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M=naar de hoofdruimte.S=naar de voetenruimte.
Combinaties van instellingen zijn mo‐ gelijk door twee toetsen in te drukken totdat beide LED's branden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Koeling AC
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en on‐
der de auto op de grond druppelen.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 116.
Als geen koeling of droging gewenst
is, de knop AC OFF indrukken om het
koelsysteem uit te schakelen ter be‐ sparing van brandstof. De LED brandt in de knop.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Page 110 of 207

108Klimaatregeling
Luchtrecirculatiemodus u
Activeer of deactiveer de handmatige luchtrecirculatiemodus met de toets
u . Na het activeren brandt de LED in
de toets.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Verwarming achterin
De aanjager van de verwarming ach‐
ter in de passagiersruimte onder‐
steunt de luchtstroom naar het ach‐ terste gedeelte van de passagiers‐
ruimte via de uitstroomkanalen ach‐
terin.
De hoeveelheid lucht wordt bepaald
door de aanjager. De luchttempera‐
tuur is in te stellen met de tempera‐
tuurregeling op het instrumentenpa‐
neel.
Airconditioning achterin
De airconditioning achterin werkt in
combinatie met de airconditioning
voorin.
Page 111 of 207

Klimaatregeling109
Aanjagerschakelaar
airconditioning achterin
De aanjager van de airconditioning
achterin ondersteunt de luchtstroom
naar het achterste gedeelte van de
passagiersruimte via de uitstroomka‐
nalen achterin.
Wanneer de aanjager wordt inge‐
schakeld terwijl de airconditioning
werkt, kan er koele en ontvochtigde (droge) lucht worden verspreid.
De hoeveelheid lucht wordt bepaald
door de aanjager.
Hulpverwarming
Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven koelwaterverwarming levert snelleverwarming van de koelvloeistof om
zo het interieur van de auto te ver‐
warmen zonder dat de motor draait.Voorzichtig
Raak de uitlaatpijp niet aan. Door
het werken van de koelvloeistof‐
verwarming kan deze zelfs na het
uitschakelen van de motor heet
zijn.
Voordat u het systeem start of het programmeert om te starten, dient u de klimaatregeling van de auto en de
luchtcirculatie op V te zetten.
9Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐ rage).
Uitschakelen indien niet noodzakelijk.
De verwarming stopt meteen na de
geprogrammeerde werktijd. Deze
werkt ook niet meer als er te weinig
brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. Rijd
daarom minimaal net zo lang als de
verwarming werkt. In geval van korte
ritten dient u de accu regelmatig te
controleren en indien nodig op te la‐
den.
Om een goede prestatie te verzeke‐
ren, moet u de hulpverwarming één
keer per maand laten werken.
Page 112 of 207

110Klimaatregeling
Regeleenheden
De timer of de afstandsbediening zet‐ ten het systeem aan en uit en worden
gebruikt om specifieke vertrektijden
te programmeren.
Timer1 X
Activeringsknop=Schakelt de re‐
geleenheid aan/
uit en wijzigt de
getoonde infor‐
matie2 q Terug-knop=Selecteert func‐
ties in de menu‐
balk en past
waarden aan3 Menubalk=Toont de te se‐
lecteren functies
Y , x , P , Ö en Y4 r Volgende-
knop=Selecteert func‐
ties in de menu‐
balk en past
waarden aan5 OK knop=Bevestigt selec‐
tie
Handzender
De regelknoppen werken hetzelfde
als de timereenheid die hiervoor werd beschreven.
Om de afstandsbediening te active‐ren, drukt u op de activeringsknop X
en laat u deze weer los wanneer de
menubalk in de display verschijnt. De
signaalaanduiding en SENd verschij‐
nen kort in de display, gevolgd door de temperatuur.9 Waarschuwing
Schakel tijdens het bijtanken zo‐
wel de afstandsbediening als de
verwarming uit!
Om uit te schakelen, houdt u de acti‐
veringsknop X ingedrukt om onge‐
wilde werking te voorkomen.
De afstandsbediening heeft een
maximaal bereik van 600 meter. Het
bereik kan afnemen door omgevings‐
omstandigheden en wanneer de accu leeg loopt.