Page 97 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen95
■Als het smeren van de motor wordt
onderbroken 3 91.
■ Als de elektronische sleutel buiten het detectiebereik is.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23,
Aan/Uit-knop 3 118.
Bij het parkeren van de auto en/
of het openen van het bestuurdersportier: ■ Als de sleutel nog in het contact zit.
■ Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23,
Aan/Uit-knop 3 118.
■ Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 121.
■ Als de rijverlichting brandt.
Motoroliepeil Als het minimum motoroliepeil wordt
bereikt, verschijnt er gedurende
30 seconden na het starten van de motor een bericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Oliepeil controleren 3 145.Tripcomputer
De tripcomputer geeft informatie over
rijgegevens die voortdurend geregi‐
streerd en elektronisch verwerkt wor‐ den.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
■ Actieradius
■ Afgelegde weg
■ Gemiddelde snelheid
■ Afstand vóór onderhoudsbeurt 3 85
■ Klok 3 81, buitentemperatuur 3 81
■ Opgeslagen snelheid cruise control
en snelheidsbegrenzer 3 131
■ Brandstofverbruikcijfer
■ Bandenspanningswaarden 3 163
■ Storings- en informatieberichten
Brandstofverbruik
Geeft de hoeveelheid brandstof aan
die verbruikt is sinds de laatste reset.
De meting kan te allen tijde opnieuw
worden gestart door de knop inge‐
drukt te houden.
Gemiddeld verbruik
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Het gemiddelde verbruik wordt aan‐
gegeven op basis van de afgelegde
afstand en de verbruikte brandstof
sinds de laatste reset.
Page 98 of 207

96Instrumenten en bedieningsorganen
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Momentaan verbruik
De waarde verschijnt na het bereiken
van een snelheid van 30 km/u.
Actieradius De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
De actieradius wordt berekend op ba‐
sis van de huidige inhoud van de
brandstoftank en het gemiddelde ver‐
bruik sinds de laatste reset.
De actieradius verschijnt niet als con‐ trolelampje Y op de instrumenten‐
groep 3 92 verschijnt.
Afgelegde weg Geeft de afgelegde afstand sinds de
laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Gemiddelde snelheid
De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie tripcomputer resetten
Tripcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de trip‐
computer wordt gereset:
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Afgelegde weg
■ Gemiddelde snelheid
Bij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de tripcomputer automa‐
tisch teruggezet.Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een cij‐
fer van 0 tot 100 op het infodisplay ter beoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Tips voor een beter brandstofverbruik verschijnen ook op het infodisplay.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, zodat u pres‐
taties kunt vergelijken. Raadpleeg de
handleiding van het Infotainmentsys‐
teem voor nadere informatie.
Boordinformatie 3 94.
Ritverslag Wanneer de motor uitgeschakeld is,
wordt een verslag van de laatste rit op
het infodisplay getoond.
De volgende informatie verschijnt: ■ Gemiddeld brandstofverbruik
■ Totaal brandstofverbruik
■ Afgelegde weg
■ Bespaarde brandstof in km
Page 99 of 207
Instrumenten en bedieningsorganen97
MaateenheidDe maateenheid veranderen voor de
duur van een rit:
Met het contact uit tegelijk op de aan/
uit-knop 3 118 drukken en de knop
aan het einde van de wisserhendel
ingedrukt houden; het Driver Informa‐ tion Center knippert ongeveer
10 seconden totdat de nieuwe een‐
heid wordt weergegeven. Laat de
knop aan het einde van de wisser‐ hendel los.
Wanneer de motor uitgeschakeld is, keert de tripcomputer automatisch te‐
rug naar de oorspronkelijke maateen‐
heid.
Stroomonderbreking
Als de voeding werd onderbroken of
de accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
tripcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften om‐
trent het gebruik aanhouden.
Page 100 of 207
98VerlichtingVerlichtingRijverlichting................................ 98
Binnenverlichting .......................101
Verlichtingsfuncties ....................103Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai buitenste schakelaar:
7=Uit8=Zijmarkeringslichten9P=Dimlicht of grootlicht
Controlelamp grootlicht P 3 92.
Controlelamp dimlicht 9 3 92.
Automatische verlichtingAUTO=automatisch dimlicht
Bij het activeren van de automatische
verlichting terwijl de motor draait,
schakelt het systeem afhankelijk van
het omgevingslicht tussen het dagrij‐
licht en de koplampen.
Om veiligheidsredenen wordt geadvi‐ seerd de automatische verlichting ge‐
activeerd te houden.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Page 101 of 207
Verlichting99
Dagrijlicht 3 100.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht weer in te schakelen,
duwt u nogmaals tegen de hendel of
u trekt eraan.
LichtsignaalLichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Koplampreikwijdte handmatig
instellen
Koplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen.
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:
0=Geen belading4=Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewichtKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Instellen
Open de motorkap 3 144 en zoek de
markering op (afgebeeld in de illustra‐ tie) naast elk van de koplampen.
Voor elke koplamp:
Page 102 of 207
![OPEL VIVARO B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) 100Verlichting
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het sym‐
bool ] toe om de lichten lager te stel‐
len of naar het symbool < toe om de
lichten hoger te stellen.
Z OPEL VIVARO B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) 100Verlichting
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het sym‐
bool ] toe om de lichten lager te stel‐
len of naar het symbool < toe om de
lichten hoger te stellen.
Z](/manual-img/37/21735/w960_21735-101.png)
100Verlichting
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het sym‐
bool ] toe om de lichten lager te stel‐
len of naar het symbool < toe om de
lichten hoger te stellen.
Zorg dat de koplampen naar hun oor‐
spronkelijke stand worden terugge‐
bracht wanneer dat vereist is.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdagbeter zichtbaar. Deze gaan bij het in‐
schakelen van het contact automa‐
tisch branden.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het Infotainmentsys‐
teem.
Automatische verlichting 3 98.Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht
Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er extra verlich‐
ting branden aan de desbetreffende
kant.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door toets
¨ in te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzersignaal
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
dooft de richtingaanwijzer. Dit ge‐
beurt niet bij een geringe stuurbewe‐
ging zoals bij het wisselen van rij‐ strook.
Page 103 of 207

Verlichting101
Beweeg de hendel voor drie keer
knipperen, bijv. bij het wisselen van
rijstrook, tot aan de eerste aanslag en laat deze los.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐
slag wordt gezet, blijft de richtingaan‐
wijzer ingeschakeld. Schakel de rich‐ tingaanwijzer handmatig uit door de
hendel in de oorspronkelijke stand te
zetten.
Mistlampen voor
Binnenste ring naar > draaien.
De mistlampen vóór werken alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht
Binnenste ring naar r draaien.
Het mistachterlicht brandt samen met de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐ dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenverlichting
■ Infodisplay
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Page 104 of 207

102VerlichtingBinnenverlichtingInterieurverlichting voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7=uitmiddelste stand=automatisch in- en
uitschakelendruk op d=aan
Met de tuimelschakelaar in de mid‐
delste stand doet de lamp dienst als
instapverlichting en brandt de lamp bij
het openen van de voordeuren.
Een bepaalde tijd nadat de voorpor‐
tieren zijn gesloten dooft de instap‐
verlichting.
Achterste binnenverlichting
De bagageruimteverlichting boven
kan zodanig worden ingesteld dat
deze gaat branden bij het openen van de zij- of achterdeuren, of juist continu
is ingeschakeld.
Afhankelijk van de auto kunnen ver‐
stelbare LED-verstralers, ook inclu‐
sief wipschakelaar, aanwezig zijn.
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7=uitmiddelste stand=automatisch in- en
uitschakelendruk op d=aanMet de tuimelschakelaar in de mid‐
delste stand doet de lamp dienst als
instapverlichting en brandt de lamp bij het openen van de zij- of achterdeu‐
ren.
Een bepaalde tijd nadat de deuren
zijn gesloten dooft de instapverlich‐
ting.
Bagageruimteverlichting Bij het openen van de bagageruimte
gaan de lampen in de bagageruimte
onder branden.
Verlichting
handschoenenkastje
Bij het openen van het handschoe‐
nenkastje gaat het lampje erin bran‐
den.