Page 89 of 207
Instrumenten en bedieningsorganen87
Controlelampen in de instrumentengroep
Page 90 of 207

88Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in dedakconsole
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.
Vervangen van lampen 3 152.
Zekeringen 3 157.
Richtingaanwijzers 3 100.
Gordelverklikker
X brandt rood.
Als de veiligheidsgordel niet is omge‐ daan, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er ge‐
durende maximaal 2 minuten een ge‐
luidssignaal.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.
Airbag en gordelspanners
v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze tij‐
dens het rijden, dan is er sprake van
een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de air‐ bags en gordelspanners bij een aan‐
rijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 53, 3 56.
Airbag-deactivering Ó AAN brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
Page 91 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen89
*UIT brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 61.
Als beide controlelampen ÓAAN en
* UIT tegelijk branden, is er een sys‐
teemstoring. De systeemstatus wordt niet aangeduid; er mag niemand op
de passagiersstoel worden vervoerd.
Onmiddellijk contact opnemen met
een werkplaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
F , de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 56, gordelspanners
3 53, airbag-deactivering 3 61.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐
koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorStoring in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk de hulp van een werkplaats
inroepen.
Service-indicatie
F brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Kan samen met andere controlelam‐
pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Schakel motor uit C brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Page 92 of 207

90Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt samen met andere controle‐
lampen ( bijv., p , I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center: schakel motor onmiddel‐
lijk uit en raadpleeg een werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 148.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 127 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.
Als R brandt samen met controle‐
lamp C en een geluidssignaal, is er
een storing in het remsysteem. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center 3 93.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Remsysteem 3 126.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt korte tijd nadat het contact is
ingeschakeld. Het systeem is nadat
u dooft bedrijfsgereed.
Als controlelamp u niet na enkele
seconden dooft of onderweg oplicht,
is er een storing in het ABS. Contro‐ lelamp F kan ook oplichten op de in‐
strumentengroep samen met een bij‐
behorend bericht op het Driver Infor‐
mation Center. Het remsysteem blijft
zonder ingrepen van het ABS wer‐
ken.
Als controlelampen u, F , R en C
branden, is er een storing in het rem‐ systeem. Er verschijnt een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information
Center 3 93. Onmiddellijk de hulp
van een werkplaats inroepen.Antiblokkeerremsysteem (ABS)
3 126.
Opschakelen
k of j brandt.
Wij raden u in dat geval omwille van
een zuiniger verbruik aan om te scha‐
kelen.
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) v knippert of brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Knippert tijdens het rijden Het systeem grijpt actief in. Het mo‐
torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Brandt tijdens het rijden
Het systeem is niet beschikbaar. Een
bijbehorend bericht verschijnt ook op
het Driver Information Center.
Page 93 of 207

Instrumenten en bedieningsorganen91
ESP®Plus
3 129, Traction Control-
systeem 3 128.
Elektronisch stabiliteits‐
programma uit Ø brandt geel.
Als ESP® Plus
gedeactiveerd is met
knop Ø op het instrumentenpaneel,
dan brandt controlelamp Ø en ver‐
schijnt een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 93.
ESP® Plus
3 129, Traction Control-
systeem 3 128.
Koelvloeistoftemperatuur W brandt blauw of rood.
Brandt kort rood wanneer het contact
wordt ingeschakeld en wordt dan
blauw.
Brandt rood bij een draaiende
motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 147.
Werkplaats raadplegen als er vol‐
doende koelvloeistof is.
De controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor
(bijv. reservewiel). Na enige tijd
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 163.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Als controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
Page 94 of 207

92Instrumenten en bedieningsorganen
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 145.
Brandstofbesparingsmo‐
dus
ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 116.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km); onmiddellijk tanken 3 139.
Katalysator 3 125.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 151.
Autostop
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
Stop-startsysteem 3 121.Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan
zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 98.
Grootlicht P brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 99.
Mistlamp
> brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde voorste
mistlampen 3 101.
Mistachterlicht
r brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 101.
Page 95 of 207
Instrumenten en bedieningsorganen93Cruise control
m , U brandt groen of geel.
m brandt groen als een bepaalde
snelheid wordt opgeslagen.
U brandt groen als het systeem aan
is.
Snelheidsbegrenzer U brandt geel.
U brandt geel als het systeem aan is.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 131.
Portier open y brandt rood.
Brandt wanneer een deur niet geheel gesloten is.
Een bijbehorend bericht verschijnt
ook op het Driver Information Center.Informatiedisplays
Driver Information Center
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
■ Buitentemperatuur 3 81
■ Klok 3 81
■ Kilometerteller 3 84
■ Dagteller 3 84
■ Service-display 3 85
■ Boordinformatie 3 94
■ Boordcomputer 3 95
Infodisplay
Het middelste display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd en informa‐
tie van het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
Page 96 of 207

94Instrumenten en bedieningsorganenBoordinformatieEr verschijnen berichten op het Driver
Information Center en wellicht brandt
daarbij controlelamp F of C op de
instrumentengroep.
Informatieberichten Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem, het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van be‐ paalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
Storingsmeldingen Storingsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐
lelamp F. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen van het display te wissen.
Na enkele seconden verdwijnt demelding automatisch en blijft F in
beeld. De storing wordt daarna opge‐
slagen in het on board-systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten kun‐
nen worden opgeslagen in het sys‐
teemgeheugen, zodat u prestaties
kunt vergelijken.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐ matie.
Brandstofverbruikcijfer 3 95.Geluidssignalen
Een bijbehorend bericht kan ook ver‐
schijnen op het Driver Information Center wanneer er een geluidssig‐
naal klinkt.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden: ■ Als de veiligheidsgordel niet omge‐
daan is 3 53.
■ Bij gebruik van de richtingaanwij‐ zers 3 100.
■ Bij het branden van bepaalde con‐ trolelampen.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent 3 135.
■ Als de snelheid korte tijd een inge‐ stelde limiet overschrijdt 3 131,
3 134.
■ Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een be‐
paalde snelheid.
■ Bij een storing in het remsysteem 3 90.
■ Als de accu niet oplaadt 3 89.