Page 193 of 336
191
8
Onderhoud
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen.
Benzinemotoren
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof.
4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen.
Page 194 of 336
192
Onderhoud
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen .
Dieselmotoren
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof.
4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen.
Page 195 of 336

193
8
Onderhoud
Waarschuwing brandstofniveau
Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Er bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de ongeveer 5 liter brandstof in de ongeveer 5 liter brandstoftank. Als het lampje knippert, is er nog zeer weinig brandstof in de tank. zeer weinig brandstof in de tank. zeer weinig brandstof
Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken.
Tanken
Veilig tanken: zet altijd de motor af, open de brandstoftankklep, steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom, ver wijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (diesel) de rubriek "Brandstoftank leeg (diesel)".
Page 196 of 336
194
Onderhoud
Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestar t.
Brandstofafsluiter
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken.
Na het tanken: breng de dop aan, draai de sleutel naar rechts en ver wijder deze vervolgens uit de dop, sluit de brandstoftankklep.
Page 197 of 336

195
8
Onderhoud
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.
Vulpistoolrestrictie (diesel) * Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop ver wijdert.
* Volgens land van bestemming.
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat
tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOT-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.
Page 198 of 336

196
Onderhoud
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376. Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293. Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voor waarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
Page 199 of 336

197
8
Onderhoud
Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de motorruimte in de rubriek "Dieselmotoren". Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de desbetreffende rubriek.
Brandstoftank leeg (diesel)
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Open de motorkap. Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. Sluit de motorkap.
1,4 liter HDi motor
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. Open de motorkap. Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. Plaats de sierkap terug en klem deze vast. Sluit de motorkap.
1.6 HDi-motor
Page 200 of 336

198
Onderhoud
Niveaus controleren
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok.
Olie ver versen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.
Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MA XI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.
De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.