Page 161 of 336
159
7
Praktische informatie
Ver wijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. Ver wijder het wiel.
Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B van de auto moet goed in het centrale gedeelte van de kop van de krik steken.
Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken: kans op letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt correct in de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken: kans op letsel!
Page 162 of 336

160
Praktische informatie
Monteren van het wiel
Bevestiging van het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
Procedure
Plaats het wiel op de naaf. Draai de wielbouten met de hand vast. Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast (volgens uitvoering). Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1 .
Page 163 of 336
161
7
Praktische informatie
Laat de krik zakken. Vouw de krik 2 op en verwijder hem. Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4 (volgens uitvoering). Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1 . Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). Berg het gereedschap op in de houder.
Page 164 of 336

162
Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.
Uitsluitend de voor wielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Het is raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.
Montagetips
Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h. Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Maat van de af fabriek gemonteerde
banden
Maximale afmeting van de schakels
185/65 R15 9 mm 195/55 R16
205/45 R17 7 mm
Page 165 of 336

163
7
Praktische informatie
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
A. Uitvoering met LED-verlichting
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product, wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek. In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
B. Uitvoering zonder LED-verlichting
1. Grootlicht (H7-55W).2. Dimlicht (H7-55W).3. Dagrijverlichting/. parkeerlicht (LED-verlichting).4.Richtingaanwijzers (PWY-24W).5.Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W).
1. Grootlicht (H7-55W).2. Dimlicht (H7-55W).3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (W5-5W).4. Richtingaanwijzers (PWY-24W).5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W).
Page 166 of 336
164
Praktische informatie
De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.
Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde.
Lamp van richtingaanwijzer vervangen
Draai de fitting een kwart slag en ver wijder deze. Trek de lamp uit de fitting en vervang de lamp. Verricht voor het monteren van de lampen de genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde.
C. GTi-uitvoering
1. Grootlicht (H7-55W).2. Dimlicht (H7-55W).3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LED-verlichting).4. Richtingaanwijzers (LED-verlichting).5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W).
Page 167 of 336
165
7
Praktische informatie
Lampen grootlicht vervangen
Trek via de lip de beschermkap los. Trek de stekker van de lamp los. Ver wijder de lamp en vervang deze.
Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen
Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. Ver wijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden.
Lampen dimlicht vervangen
Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. Neem de stekker van de lamp los. Druk de veer uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen (uitvoering A ). A ). A Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden (uitvoering A ) of naar boven A ) of naar boven A(uitvoering B ).
Page 168 of 336
166
Praktische informatie
Lampen van mistlampen / bochtverlichting vervangen
Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. Neem de stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. Ver wijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). Vervang de unit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. U kunt deze unit bestellen bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook terecht bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen (LED's)
Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.